19658 |
wasgoed |
was:
was (L364p Meeuwen)
|
de was
III-2-1
|
19669 |
wasknijper |
lijnwaadpinnetje:
līvətpenəkəs (L364p Meeuwen),
lijnwaadspinnetje:
li-jvespinke (L364p Meeuwen),
pinnetje:
penəkəs (L364p Meeuwen),
pinke (L364p Meeuwen),
ook kortweg
pinke (L364p Meeuwen),
speld:
spɛl (L364p Meeuwen)
|
klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)] || wasknijper
III-2-1
|
19715 |
waslijn |
wasdraad:
Mo zag: Vèèg mich de wasdroad ins driêg, dan kan ich seffes het li–jvendsj bûtenhange
wasdroad (L364p Meeuwen)
|
waslijn
III-2-1
|
32545 |
wasmand |
lijnwaadsmand:
lējvǝsman (L364p Meeuwen)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
19741 |
wastafel, wasbak |
lavabo:
lavəbo (L364p Meeuwen)
|
wastafel
III-2-1
|
19457 |
waterdamp, wasem |
damp:
damp (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
domp:
doemp (L364p Meeuwen),
domp (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
soms hoort men dimp
dòmp (L364p Meeuwen),
wasem:
wasem (L364p Meeuwen),
wāzəm (L364p Meeuwen)
|
damp || wasem || Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30318 |
waterdorpel |
raamdorpel:
rāmdęrpǝl (L364p Meeuwen),
vensterdorpel:
vęnstǝrdęrpǝl (L364p Meeuwen)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
20484 |
waterige kost |
briggel:
briggel (L364p Meeuwen),
schotelwater:
Ze zatten òs doa wat sjutelwater viêr, buu deste Maastreecht kos duur zeen (zo dun was ze)
sjutelwater (L364p Meeuwen),
slobber:
slóbber (L364p Meeuwen),
slobber
slobər (L364p Meeuwen)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)] || zeer dunne soep
III-2-3
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
my(3)̄r (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
De muur stòng oppe stoaf te zòngele
muur (L364p Meeuwen)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || waterketel
III-2-1
|
21212 |
waterleiding |
leiding:
ps. omgespeld volgens RND!
leͅi̯jiŋ (L364p Meeuwen)
|
het stelsel van buizen waardoor drinkwater naar huizen geleid wordt [lei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|