e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wit stervormig vlekje op het voorhoofd ster: stɛr (Meeuwen) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9
wit van het ei wit: wet (Meeuwen) [JG 1b, 1c; monogr.] I-12
wit zand, stooizand wit zand: wit zand (Meeuwen, ... ) De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)] III-2-1
witte kaas, wrongel platte kaas: plàttekîês (Meeuwen) hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] III-2-3
witte kool kabots: kebûts (Meeuwen), kəbu.itsə (Meeuwen), kabuits: Verkorting voor kebûtsekiêl Eng. cabbage  kebûts (Meeuwen), kool: kīəl (Meeuwen), wit moes: wet mōs (Meeuwen), wit moos (Meeuwen, ... ) [Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || witte kool I-7, III-2-3
witte kwikstaart kwikstaart: kwekstart (Meeuwen) kwikstaart III-4-1
witte vlekken vreemd haar: vrē̜mt hǭr (Meeuwen), wild haar: wel hǭr (Meeuwen) Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s] I-9
witte vloed rijzen: rest (Meeuwen), rīzǝn (Meeuwen) Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99] I-11
wittebrood mik: Van bruud weerd men gruut/ en van mik weerd men dik  mik (Meeuwen) witbrood III-2-3
woede colre (fr.): koleire (Meeuwen), kəléérə (Meeuwen), gift: geftj (Meeuwen), Ze stampde oppe grònd van gift In det menneke zitsj vèèl gift  gift (Meeuwen), giftig: giftig (Meeuwen) drift, woede || hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)] || woede, toorn III-1-4