21873 |
woeker |
bedrog:
bedrog (L364p Meeuwen),
woeker:
woeker (L364p Meeuwen)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17890 |
woelen |
woelen:
wy.lə (L364p Meeuwen)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
gu.nsdəx (L364p Meeuwen),
gūnzdex (L364p Meeuwen)
|
de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || woensdag
III-4-4
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
erop los lopen:
troͅp loͅs løͅypə (L364p Meeuwen)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
stang:
staŋ (L364p Meeuwen)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
25210 |
wolkenbank |
bank:
bank (L364p Meeuwen)
|
lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18132 |
wonde |
wonde:
die wòn zal ettərə (L364p Meeuwen),
won (L364p Meeuwen)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19835 |
wonen |
wonen:
wy(3)̄nə (L364p Meeuwen)
|
wonen
III-2-1
|
22722 |
woonwagen |
woonwagen:
wy.nwa.gə (L364p Meeuwen),
ps. omgespeld volgens RND!
wy(3)̄nwa͂gə (L364p Meeuwen)
|
De woonwagen van kermisklanten [karrakiekast, brak]. [N 90 (1982)] || Woonwagen: kermiswagen.
III-3-2
|
21267 |
woord |
woord:
wūərt (L364p Meeuwen),
wy.rt (L364p Meeuwen)
|
woord [RND], [ZND m]
III-3-1
|