18819 |
zich vervelen |
zich vervelen:
zex vərvēͅlə (L364p Meeuwen),
zijn nest niet vinden:
zijn nest niet vinden (L364p Meeuwen)
|
niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
staan zien:
sty(3)̄nzēͅn (L364p Meeuwen),
van te kijken staan:
daar stond ik van te kijken (L364p Meeuwen),
verwonderd zijn:
vərwonərt sēͅn (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
verwonderen:
verwonderen (L364p Meeuwen),
vərwonnərə (L364p Meeuwen)
|
verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)] || verwonderen || vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18219 |
zich warm aankleden |
induffelen:
indoffelen (L364p Meeuwen),
induffelen (L364p Meeuwen),
inpakken:
ingepakt (L364p Meeuwen)
|
zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19257 |
zich zeer slecht gedragen |
beesten:
bīstə (L364p Meeuwen)
|
zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (L364p Meeuwen)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17977 |
ziekelijk |
ziekelijk:
zekələk (L364p Meeuwen)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospita.l (L364p Meeuwen),
kliniek:
klənik (L364p Meeuwen)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke (L364p Meeuwen),
kikə (L364p Meeuwen),
zien:
zēn (L364p Meeuwen)
|
kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND]
III-1-1
|
17644 |
zijde |
zij:
ze. (L364p Meeuwen)
|
Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20937 |
zijde spek |
zij:
zēͅi̯ (L364p Meeuwen)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|