e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
borstelig haar bros: bros (Meeuwen), pinnetjeshaar: pinnekeshaar (Meeuwen), stekelhaar: steͅkəlhaor (Meeuwen) borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] III-1-1
borstelwerk borstelvoeg: borstǝlvōx (Meeuwen), staalwerk: stǭlwē̜rǝk (Meeuwen) Wijze van voegen waarbij het oppervlak van de voeg een ruwe structuur vertoont. De voeg wordt daartoe eerst met mortel meer dan volgezet, vervolgens met de zijkant van de voegspijker gelijk met de voorkant van de steen afgestreken en tot slot met een borstel afgeborsteld. Voegen die op deze wijze waren gemaakt werden in Q 83 'Hollandse voegen' genoemd. Ze waren volgens de zegsman slecht van kwaliteit. [N 32, 34c; monogr.] II-9
borstkas borst: borst (Meeuwen), ich həm einə kauw op də borst (Meeuwen), borstkas: borstkas (Meeuwen) Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] III-1-1
borsttuig borsthaam: borsthaam (Meeuwen) Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51] I-10
borstvliesontsteking fleuris: fle.rəs (Meeuwen) Pleuris: ontsteking van het borstvlies dat om de longen zit en de binnenkant van de borstkas bekleedt; pleuritis (pleuris, fleuris, floris). [N 84 (1981)] III-1-2
borstwering borstwerk: borstwē̜rǝk (Meeuwen), galerijplank: galǝriplaŋk (Meeuwen), stellingleuning: stɛleŋlē̜neŋ (Meeuwen) Het 70 tot 100 cm hoge, gemetselde bovenstuk tussen zoldervloer en dak. Zie ook afb. 49a. [N 31, 34e; N 54, 155] || Leuning in de vorm van een plank die op ongeveer 1 meter hoogte boven de steigervloer aan de binnenkant van de staanders wordt bevestigd. Zie ook afb. 18. [N 32, 3f; monogr.] II-9
borstzak(je) bovenste maaltje: buúveste mèèlke (Meeuwen), voor sigaren, pijp, sigarettepijpje, "stofferke  buúveste mèèlke (Meeuwen) de buitenzak ter hoogte van de borst [N 59 (1973)] III-1-3
bos bos: bǫs (Meeuwen), bǫš (Meeuwen) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt bles: blęs (Meeuwen), poes: pűs (Meeuwen), struif: struf (Meeuwen) Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27] I-9
bosje haren aan de bovenlip snor: snǫr (Meeuwen) Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24] I-9