23253 |
eerste luiden voor de mis |
luiden:
luien (L364p Meeuwen),
⁄t lut (L364p Meeuwen)
|
Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de eerste maal hoort? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
28510 |
eerste nazwerm |
enling:
e.nleŋ (L364p Meeuwen)
|
De eerste nazwerm of met de voorzwerm meegerekend de tweede zwerm. Ze is kleiner dan de voorzwerm. Acht of tien dagen nadat de voorzwerm is weggevlogen, vliegt de tutende, nieuw uitgelopen en nog onbevruchte moer of koningin met een deel van het bijenvolk weg. In deze eerste nazwerm kunnen koninginnen zitten die allemaal nog onbevrucht zijn. Zij vormen ofwel nieuwe afsplitsingen ofwel zij bevechten elkaar op leven en dood, totdat er nog één koningin overblijft. Een volk kan slechts één koningin gebruiken. [N 63, 29c; N 63, 37b; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
21564 |
eerste opbod |
zet:
zèt (L364p Meeuwen)
|
Eerste opbod bij een openbare verkoping. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
29027 |
eerste pas |
ruwe pas:
ryǝwǝ pas (L364p Meeuwen)
|
De eerste, ruwe pas waarvoor het colbert geheel in elkaar moet worden geregen zonder voering. Volgens de informant van K 361 is er maar één pas. [N 59, 76a]
II-7
|
24972 |
eerstvolgend, ernaast |
volgend:
voͅlgənt (L364p Meeuwen)
|
eerstvolgend, direct op een genoemde volgend [naast] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24517 |
eetbare paddestoel |
truffel:
tròfel (L364p Meeuwen)
|
eetbare paddestoel
III-4-3
|
19739 |
eetkamer |
eetkamer:
èètkamer (L364p Meeuwen)
|
eetkamer
III-2-1
|
20613 |
eetlust |
goesting:
gòsting (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
Gösting is kuip/ al vindste ze op eine mösthuip: over smaak valt niet te twisten, al moge die nog zo zonderling zijn
gòsting (L364p Meeuwen),
Ich hauw mè weinig gòsting in di-j butermöl(le)k
gòsting (L364p Meeuwen)
|
lust || smaak || trek || zin
III-2-3
|
24430 |
egel |
egel:
ēgəl (L364p Meeuwen),
stekelvarken:
stēkəlvɛrkə (L364p Meeuwen)
|
egel || stekelvarken
III-4-2
|
32788 |
eggen |
egen:
ē̜i̯gǝ (L364p Meeuwen),
eggen:
ęqǝ (L364p Meeuwen)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|