e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de hort op? op schabbernak: ŏp sjabernak zin (Meijel) op merooi zijn: Kent u een woord: I. ---- (niet thuis zijn, de hort op zijn, vooral van vrouwen) II. andere uitdrukking [DC 43 (1968)] III-3-1
de huid doorsnijden pens opensnijden: pɛns ōpǝsnęjǝ (Meijel), slippen: sløpǝ (Meijel) De eerste snede in de huid maken als begin van het villen. [N 28, 40; monogr.] II-1
de huid oprollen bijeendoen: bęjęndu (Meijel) Na het afhuiden wordt de runderhuid opgerold of opgevouwen. Van tevoren vouwt men de huid van de poten en de kop naar binnen. Soms zout men de huid om bederf te voorkomen. [N 28, 55] II-1
de kaarsen aansteken aansteken: ansteeke (Meijel), də karsə ɛnstēͅkə (Meijel) De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen doven doven: doeve (Meijel), uitdoen: karsə øtjdū (Meijel) De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarten couperen afheffen: afheffe (Meijel), heffen: heffe (Meijel), höffe (Meijel), høͅfə (Meijel) Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)] || Heffen: aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart onbekend is. III-3-2
de kaarten ronddelen delen: dele (Meijel), deͅlə (Meijel), délle (Meijel), geven: geve (Meijel), gēvə (Meijel), gééve (Meijel) De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)] || Delen: 2) kaarten ronddelen. || Geven: 2) kaarten ronddelen. III-3-2
de kaarten schudden schieten: sjiete (Meijel), schudden: sjudde (Meijel), sjødə (Meijel) Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten steken steken: stēkə (Meijel) De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kant van de wijk met zoden bekleden met zoden afzetten: me zōj afzetǝ (Meijel) [II, 30] II-4