21416 |
de hort op? |
op schabbernak:
ŏp sjabernak zin (L265p Meijel)
|
op merooi zijn: Kent u een woord: I. ---- (niet thuis zijn, de hort op zijn, vooral van vrouwen) II. andere uitdrukking [DC 43 (1968)]
III-3-1
|
25396 |
de huid doorsnijden |
pens opensnijden:
pɛns ōpǝsnęjǝ (L265p Meijel),
slippen:
sløpǝ (L265p Meijel)
|
De eerste snede in de huid maken als begin van het villen. [N 28, 40; monogr.]
II-1
|
25401 |
de huid oprollen |
bijeendoen:
bęjęndu (L265p Meijel)
|
Na het afhuiden wordt de runderhuid opgerold of opgevouwen. Van tevoren vouwt men de huid van de poten en de kop naar binnen. Soms zout men de huid om bederf te voorkomen. [N 28, 55]
II-1
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
ansteeke (L265p Meijel),
də karsə ɛnstēͅkə (L265p Meijel)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
doven:
doeve (L265p Meijel),
uitdoen:
karsə øtjdū (L265p Meijel)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22389 |
de kaarten couperen |
afheffen:
afheffe (L265p Meijel),
heffen:
heffe (L265p Meijel),
höffe (L265p Meijel),
høͅfə (L265p Meijel)
|
Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)] || Heffen: aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart onbekend is.
III-3-2
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
delen:
dele (L265p Meijel),
deͅlə (L265p Meijel),
délle (L265p Meijel),
geven:
geve (L265p Meijel),
gēvə (L265p Meijel),
gééve (L265p Meijel)
|
De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)] || Delen: 2) kaarten ronddelen. || Geven: 2) kaarten ronddelen.
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
schieten:
sjiete (L265p Meijel),
schudden:
sjudde (L265p Meijel),
sjødə (L265p Meijel)
|
Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22388 |
de kaarten steken |
steken:
stēkə (L265p Meijel)
|
De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
26949 |
de kant van de wijk met zoden bekleden |
met zoden afzetten:
me zōj afzetǝ (L265p Meijel)
|
[II, 30]
II-4
|