e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dweilen dweilen: dweͅjlə (Meijel) Hoe noemt u het schoonmaken van stenen of houten vloeren, van stoepen enz. met behulp van water en een grove doek? [N105 (2000)] III-2-1
dwingen dwingen: dwinge (Meijel), dwingen (Meijel) het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)] III-1-4
eau de cologne eau de cologne (fr.): onje clonje (Meijel), óddəklónjə (Meijel), reukwater: reukwaoter (Meijel) reukwater, eau de cologne [lodderijn] [N 86 (1981)] III-1-3
eb, laagtij eb: ep (Meijel), èb (Meijel), laag water: léch wattər (Meijel) eb, teruggaan van het water van de zee en de toestand van laag water [N 81 (1980)] III-4-4
echo echo: èggo (Meijel), galm: galləm (Meijel), nagalm: naogalm (Meijel) een naklinkend geluid [halm, nagalm, echo] [N 91 (1982)] III-4-4
echtgenoot man: man (Meijel), mens: mens (Meijel, ... ), menə mɛns (Meijel), mèns (Meijel), mɛns (Meijel) de man met wie men getrouwd is [man, mens, baas] [N 87 (1981)] || man met wie je getrouwd bent (echtgenoot) [N 102 (1998)] || men met wie men getrouwd is III-2-2
echtgenote baas: bas (Meijel), (soms noemt men het zo).  bas (Meijel), vrouw: (men) vrōͅw (Meijel), vrouw (Meijel, ... ), wijf: wief (Meijel), (= verouderd).  wĭĕf (Meijel), wijfje: wĭĕfkə (Meijel) de vrouw met wie men getrouwd is [wijf, vrouw] [N 87 (1981)] || vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)] || vrouw met wie men getrouwd is III-2-2
ecthyma, zere bekjes, muilschurft sprauw: sprau̯ (Meijel) Een soms goedaardige, soms ook kwaadaardige aantasting van de slijmvliezen van de mondholte, waarbij op de lippen korsten ontstaan. [N 77, 62; N 19, 68; A 48a, 49] I-12
eczeem baardziekte: baartziekt (in t gezicht) (Meijel), eczeem: eczeem (Meijel), haarworm: sjimmel  exzeem (Meijel) Eczeem: jeukende huiduitslag met blaren, roodheid, vochtafscheiding, korsten en schilfers (zilt, haarworm). [N 84 (1981)] III-1-2
eekhoorn eekhoorntje: eakhörenke (Meijel), ékurke (dim.) (Meijel) eekhoorn [Roukens 03 (1937)] III-4-2