e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fuchsia bellenbloem: eigen spellinsysteem \'zèèr rijk bloezem dragend\'  belle bloem (Meijel), fuchsia: eigen spellinsysteem \'zèèr rijk bloezem dragend\'  fugsia (Meijel), WLD \'alg. ben.\'  Fuchsia (Meijel) Fuchsia (fuchsia). Halfheesters of heesters, soms zelfs boompjes met meestal kruisgewijs staande bladeren. De bloemen zijn kelkvormig (bellekesbloem, bel, klok). [N 92 (1982)] III-2-1
fundament fundament: føndǝmɛnt (Meijel) De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.] II-9
fundament van de schoorsteen schouw: šǭw (Meijel) Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.] II-9
funderingssleuven uitsteken fondamenten graven: fǫndǝmɛntǝ grāvǝ (Meijel) Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.] II-9
futselaar ritsbeen: retsbiǝn (Meijel) Een instrument van been of hout om de gleuf tussen overleer en zool glad te maken. De futselaar moet hard zijn maar niet te scherp, daarom gebruikt men als materiaal vaak een bot. [N 60, 150a; N 60, 150c] II-10
fuut fuut: fyt (Meijel) fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)] III-4-1
gaan gaan: gŏ (Meijel) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
gaan liggen (van de wind) gaan liggen: gon liggə (Meijel), gəon liggə (Meijel) gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)] III-4-4
gaar gaar: gaar (Meijel), goar (Meijel), goed gaar: goe gaar (Meijel) gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] III-2-3
gaaskap gaaskap: gāskap (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]) De gaaskap of gaaskorf die zich onder de kooi van de veiligheidslamp bevindt. [N 95, 247; monogr.] II-5