33655 |
akkergrens, grensvoor |
schei (zelfst.nw.):
šęi̯ (L265p Meijel),
scheid (zelfst.nw.):
šęi̯t (L265p Meijel),
voor:
[voor] (L265p Meijel)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
karreep:
karriǝp (L265p Meijel),
mollesleep:
mǫlǝ[sleep] (L265p Meijel),
sleep:
slęi̯p (L265p Meijel),
slicht:
slēxt (L265p Meijel)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
24870 |
akkerwinde |
bonenkruid:
eigen spellinsysteem
bonnekroed (L265p Meijel),
winde:
eigen spellinsysteem
winde (L265p Meijel)
|
Akkerwinde (convolvulus arvensis 20 tot 120 cm hoge plant. De stengels groeien liggend of windend; de bladeren hebben een pijlvormige voet; de bloemen groeien afzonderlijk of 2 aan 2, de kleur is wit of roze met strepen; 2 kleine lijnvormige schutblader [N 92 (1982)]
III-4-3
|
27557 |
akkoord werk |
akkoordwerk:
akōrtwɛ̄rǝk (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Werk dat betaald wordt op basis van een akkoordloon. [N 95, 910; N 95, 911]
II-5
|
23715 |
akte |
geloofsbelijdenis:
geloofsbelijdenis (L265p Meijel),
oefening:
oefening van geloof, hoop, liefde, berouw (L265p Meijel)
|
Een oefening/akte/akt van geloof, hoop, liefde, berouw [üboeng]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22354 |
al dansend draaien |
denderen:
dendere (L265p Meijel),
draaien:
drɛ̄jə (L265p Meijel)
|
Al dansende draaien, gezegd van een tol [schrankelen, hekelen, denderen, leuteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23487 |
algemene begraafplaats |
reservenhof:
rezervehoof (L265p Meijel)
|
Een (algemene) begraafplaats voor niet-katholieken. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21097 |
alikruik |
alikruik:
oude spelling
alikruike (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u de eetbare soort zeeslakken (alikruik, ullek) [N 83 (1981)]
III-2-3
|
22419 |
alle kegels samen |
hoop:
hoejp (L265p Meijel)
|
Alle kegels bij elkaar [bos]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerheilige (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
allerhélige (L265p Meijel),
Allerhéllige (L265p Meijel),
alərheͅjlegə (L265p Meijel)
|
1 november Allerheiligen [allerhillieje]. [N 96C (1989)] || Allerheiligen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|