18180 |
hak van een schoen |
hak:
den hak (L265p Meijel),
hak (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
De hak (welke soorten) [N 60 (1973)] || De verhoging van leer onder de hiel van de voet? (hak, pollevie?)Zie tek. 126a. [N 60 (1973)] || hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
hak:
hak (L265p Meijel)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
25455 |
hakbak |
hakvlootje:
hakvlotjǝ (L265p Meijel),
vloot:
vluǝt (L265p Meijel)
|
De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114]
II-1
|
18791 |
haken |
haken:
hèùkə (L265p Meijel),
höke (L265p Meijel),
hǭkǝ (L265p Meijel)
|
Het weggraven van zand en modder uit de nog niet diep genoeg afgegraven wijk. [II, 24b] || Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)]
II-4, III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
haakje en oogje:
hø̜kskǝ ɛn yǝxskǝ (L265p Meijel)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|
30986 |
hakijzertjes |
stootplaatjes:
stuǝtplātjǝs (L265p Meijel)
|
De ijzertjes die op de haktippen worden aangebracht ter versteviging. Het woordtype hoefijzers duidt op de gehele hakrand en niet alleen op een tip. [N 60, 170b; N 60, 170a]
II-10
|
31035 |
hakken opzetten |
hakken zetten:
hakǝ zetǝ (L265p Meijel)
|
Het laag voor laag geleidelijk aan opbouwen van de hak, los van de schoen, en vervolgens het bevestigen van de hak aan de schoen. [N 60, 127]
II-10
|
26857 |
hakken van het baggerslijk |
baggerd hakken:
bagǝrt hakǝ (L265p Meijel)
|
Als de baggerbrij eenmaal op het ligveld ligt, gaat men eerst de specie gelijkmaken en fijnhakken. [I, 103a]
II-4
|
33301 |
hakken, wieden met de hak |
hakken:
hakǝ (L265p Meijel),
omhakken:
ømhakǝn (L265p Meijel)
|
Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19692 |
hakmes |
hakmes:
hakmes (L265p Meijel)
|
hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|