e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hak van een schoen hak: den hak (Meijel), hak (Meijel, ... ) De hak (welke soorten) [N 60 (1973)] || De verhoging van leer onder de hiel van de voet? (hak, pollevie?)Zie tek. 126a. [N 60 (1973)] || hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] III-1-3
hak van het blad van de zeis hak: hak (Meijel) Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
hakbak hakvlootje: hakvlotjǝ (Meijel), vloot: vluǝt (Meijel) De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114] II-1
haken haken: hèùkə (Meijel), höke (Meijel), hǭkǝ (Meijel) Het weggraven van zand en modder uit de nog niet diep genoeg afgegraven wijk. [II, 24b] || Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)] II-4, III-1-3
haken en ogen haakje en oogje: hø̜kskǝ ɛn yǝxskǝ (Meijel) Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11] II-7
hakijzertjes stootplaatjes: stuǝtplātjǝs (Meijel) De ijzertjes die op de haktippen worden aangebracht ter versteviging. Het woordtype hoefijzers duidt op de gehele hakrand en niet alleen op een tip. [N 60, 170b; N 60, 170a] II-10
hakken opzetten hakken zetten: hakǝ zetǝ (Meijel) Het laag voor laag geleidelijk aan opbouwen van de hak, los van de schoen, en vervolgens het bevestigen van de hak aan de schoen. [N 60, 127] II-10
hakken van het baggerslijk baggerd hakken: bagǝrt hakǝ (Meijel) Als de baggerbrij eenmaal op het ligveld ligt, gaat men eerst de specie gelijkmaken en fijnhakken. [I, 103a] II-4
hakken, wieden met de hak hakken: hakǝ (Meijel), omhakken: ømhakǝn (Meijel) Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.] I-5
hakmes hakmes: hakmes (Meijel) hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)] III-2-1