e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleinwerk klein werk: klē̜jn wērǝk (Meijel) Het werk dat bestaat uit het maken van kleine kledingstukken. [N 59, 194a] II-7
klem klem: klem (Meijel) De dikte van een turf of van één steek veen. Deze kan variabel zijn van 10 tot 20 cm. [II, 64] II-4
klemhoef hoefbevangen: huf˱bǝvaŋǝ (Meijel) Een hoef waarvan de achterste helft te nauw is en waarvan de verzenwand in plaats van naar buiten naar binnen gebogen is. Klemhoef kan langzaam ontstaan door het te veel versnijden van de straal en de drachten, evenals door te grote droogte van de hoeven, te hoge kalkoenen en te weinig beweging. [A 48A, 17; N 52, 32b] I-9
klep tong: tōŋ (Meijel) De flap met vetergaten welke bij derbybottines en derbymolières los op de schoen ligt en maar aan één kant is vastgenaaid. [N 60, 26] II-10
klep (van pet) klep: klip (Meijel), klèp (Meijel) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klep [wld ii.10, p. 25] tong: tōŋ (Meijel) Hoe heet de flap met vetergaten, die bij derbybottines en derbymoliäres los op de schoen lag en maar aan één kant was vastgenaaid (klep)? [N 60 (1973)] III-1-3
klepbroek klepboks: klepbŏks (Meijel), klèpbóks (Meijel), klɛpboks (Meijel) broek met een sluitklep aan de voorkant || broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] || een broek met een sluitklep aan de voorkant [N 59 (1973)] III-1-3
klepel hendel*: hendel (Meijel), klepel: klepəl (Meijel), steel*: steel (Meijel) De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
klepklok angelusklokje: angelusklokske (Meijel) Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppen een keer luiden: eͅnə kiər lø͂ͅjə (Meijel), kleppen: klept (Meijel), klepǝ (Meijel) Verplaatsbare opgangen naar de pontbrug. [II, 96b] || Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)] II-4, III-3-3