e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knijpen knijpen: kniepe (Meijel), kniĕppə (Meijel), nijpen: niepen (Meijel), niĕppə (Meijel), nîepen (Meijel), pitsen: pitse (Meijel) Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] III-1-2
knikker doender: doender (Meijel), keischeut: kaaischeut (Meijel), keijsjeut (Meijel), keͅjsj"t (Meijel), kéjsjeut (Meijel), Zie Crompvoets, H. (1991), [De regionale toptiens van dialectwoorden en -begrippen.]: Limburg. In: H. Crompvoets en A. Dams (red.), Kroesels op de bozzem. Het Dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, blz. 122-136 [blz. 126].  keisjeut (Meijel) Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || Keischeut: balletje van gebakken aarde, steen, marmer of glas. || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] || Kleiner Murmel. || knikker [SND (1991)] III-3-2
knikkeren keischeuten: keisjeute (Meijel), keͅjsj"tə (Meijel), kéjsjeute (Meijel), /  kéjsjeute (Meijel), Zie afbeelding 59 [pag. 88]: kéjsjeute, bókspringe, kievveloeëte èn kurtje springe.  kéjsjeute (Meijel) keischeuten [SND (2006)] || Keischeuten (ww.): knikkeren in het algemeen. || Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)] || Lievelingsspel 4. [SND (2006)] || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] III-3-2
knikkerkuiltje kuiltje: kuulke (Meijel), kylkə (Meijel) Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)] || Kuiltje: holletje in de grond bij het knikkeren. III-3-2
knikkers laten rollen dreuzelen: droezele (Meijel) Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkers laten stuiteren raken: raakke (Meijel) Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knipbrood knipmikje: knepmekskǝ (Meijel) Brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht. Voor de overige broodsoorten en producten van het bakken zij verwezen naar het deel "Algemene Woordenschat". [N 29, 44b; N 29, 44a; N 29, 43] II-1
knipogen knipogen: knipoege (Meijel), knipôege (Meijel), knipoog (zn.): knip oëg (Meijel) Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)] III-1-1
knippatroon patroon: pǝtruǝn (Meijel) Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.] II-7
knippen, snijden snijden: snęjǝ (Meijel), uitknippen: øtjknepǝ (Meijel) Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW] II-7