17880 |
knuppel, knots |
hout:
stuk hout (L265p Meijel),
kluppel:
klippəl (L265p Meijel),
klipəl (L265p Meijel),
knots:
knots (L265p Meijel),
stok:
stok (L265p Meijel)
|
Knots: zware stok om mee te slaan, van onderen dikker dan van boven (kuis, knots, knoest, klepel). [N 84 (1981)] || knuppel [RND]
III-1-2
|
22381 |
knutselen |
knutselen:
knutsele (L265p Meijel),
knøtsələ (L265p Meijel)
|
Allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34058 |
koe |
koe:
kui̯ǝ (L265p Meijel),
kū (L265p Meijel)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34066 |
koe die eenmaal heeft gekalfd |
eerste maal:
ērstǝ mǭl (L265p Meijel),
maal:
mǭl (L265p Meijel)
|
Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
tweede koe:
twɛdǝ [koe] (L265p Meijel),
tweede maal:
twēdǝ mǭl (L265p Meijel),
twɛdǝ mǭl (L265p Meijel)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
ronde rug:
rōndǝ røx (L265p Meijel)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
afhangende kont:
afhaŋǝndǝ kont (L265p Meijel),
hangkont:
haŋkǫnt (L265p Meijel)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
diepe koe:
dipǝ ku (L265p Meijel)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
vlekpoot:
vlɛkpūǝt (L265p Meijel)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
zaalrug:
zālrøx (L265p Meijel)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|