34520 |
kortwieken |
afsnijden:
afsnęi̯ǝ (L265p Meijel),
leewieken:
lēwikǝ (L265p Meijel)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
34078 |
kossem |
kossem:
kǫsǝm (L265p Meijel)
|
Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107]
I-11
|
21876 |
kostbaar |
kostbaar:
kostbaar (L265p Meijel),
kostelijk:
keustələk (L265p Meijel)
|
veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21657 |
kosten |
gelden:
wa gelle ouw henne (L265p Meijel),
kosten:
wa kooste de bagge (L265p Meijel)
|
aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)] || Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
k"stər (L265p Meijel),
k^ö:stər (L265p Meijel),
keuster (L265p Meijel),
køͅstər (L265p Meijel)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
kosterin:
køͅstəren (L265p Meijel)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21550 |
kostschool |
internaat:
Opm. v.d. invuller: dit ligt aan de opvang van de school.
internaat (L265p Meijel),
kostschool:
koossjool (L265p Meijel),
Opm. v.d. invuller: dit ligt aan de opvang van de school.
kostsjool (L265p Meijel),
pensionaat (<fr.):
Opm. v.d. invuller: dit ligt aan de opvang van de school.
pensijonaat (L265p Meijel)
|
een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kèrmenaai (L265p Meijel),
Syst. WBD
kermenaai (L265p Meijel),
kirmenaoj (L265p Meijel)
|
Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)]
III-2-3
|
28619 |
koud zetten |
koud zetten:
kāw zetǝ (L265p Meijel)
|
Een volk dat te groot is, zet men op een plaats waar eerst geen korf stond. Hierdoor wil men het laten afvliegen, d.w.z. de vliegbijen laten weggaan. [N 63, 94a]
II-6
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
dompig (weer):
dompig (L265p Meijel),
dompíg (L265p Meijel),
dömpig (L265p Meijel),
gemoekt:
gəmoekt (L265p Meijel),
grauwe lucht:
grauw lócht (L265p Meijel),
killig:
kīllig (L265p Meijel),
koud:
ków (L265p Meijel),
loerachtig (weer):
loe:rèèchtich (L265p Meijel),
loerechtig (L265p Meijel),
lōērächtig (L265p Meijel),
mistig (weer):
mistig (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel),
mistəch (L265p Meijel),
moekentig weer:
mŏĕkəntəch (weer) (L265p Meijel),
moekig:
moekig (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
moekkich (L265p Meijel),
moeklucht:
moeklòcht (L265p Meijel),
nevelachtig (weer):
néévəlèèchtəch weer (L265p Meijel),
regenboog:
reehgenboog (L265p Meijel),
zeverig:
zieëverig (L265p Meijel)
|
gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] || koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistig, nevelig || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] || triest, stil, gezegd van het weer
III-4-4
|