e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kortwieken afsnijden: afsnęi̯ǝ (Meijel), leewieken: lēwikǝ (Meijel) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
kossem kossem: kǫsǝm (Meijel) Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107] I-11
kostbaar kostbaar: kostbaar (Meijel), kostelijk: keustələk (Meijel) veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)] III-3-1
kosten gelden: wa gelle ouw henne (Meijel), kosten: wa kooste de bagge (Meijel) aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)] || Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)] III-3-1
koster koster: k"stər (Meijel), k^ö:stər (Meijel), keuster (Meijel), køͅstər (Meijel) De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] III-3-3
kosteres kosterin: køͅstəren (Meijel) Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kostschool internaat: Opm. v.d. invuller: dit ligt aan de opvang van de school.  internaat (Meijel), kostschool: koossjool (Meijel), Opm. v.d. invuller: dit ligt aan de opvang van de school.  kostsjool (Meijel), pensionaat (<fr.): Opm. v.d. invuller: dit ligt aan de opvang van de school.  pensijonaat (Meijel) een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kèrmenaai (Meijel), Syst. WBD  kermenaai (Meijel), kirmenaoj (Meijel) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] III-2-3
koud zetten koud zetten: kāw zetǝ (Meijel) Een volk dat te groot is, zet men op een plaats waar eerst geen korf stond. Hierdoor wil men het laten afvliegen, d.w.z. de vliegbijen laten weggaan. [N 63, 94a] II-6
koud, mistig en somber weer dompig (weer): dompig (Meijel), dompíg (Meijel), dömpig (Meijel), gemoekt: gəmoekt (Meijel), grauwe lucht: grauw lócht (Meijel), killig: kīllig (Meijel), koud: ków (Meijel), loerachtig (weer): loe:rèèchtich (Meijel), loerechtig (Meijel), lōērächtig (Meijel), mistig (weer): mistig (Meijel, ... ), mistəch (Meijel), moekentig weer: mŏĕkəntəch (weer) (Meijel), moekig: moekig (Meijel, ... ), moekkich (Meijel), moeklucht: moeklòcht (Meijel), nevelachtig (weer): néévəlèèchtəch weer (Meijel), regenboog: reehgenboog (Meijel), zeverig: zieëverig (Meijel) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] || koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistig, nevelig || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] || triest, stil, gezegd van het weer III-4-4