26239 |
kruisarmen |
kruisarmen:
krøš˱ɛ̄rǝm (L265p Meijel),
kruisbalken:
krøš˱bālǝk, krøš˱balǝkǝ (L265p Meijel)
|
De vier gekruiste balken in het midden van het aswiel. Zij zijn zodanig samengevoegd dat in het midden een vierkante opening gevormd wordt waarin de molenas bevestigd kan worden. Vgl. afb. 49 en 50. Zie ook de lemmata ɛarmenɛ en ɛkruisarmen van het spoorwielɛ. Het betreft daar onderdelen van respectievelijk de watermolen en de rosmolen.' [N O, 11d; A 42A, 9; N O, 11e]
II-3
|
26674 |
kruisarmen van het spoorwiel |
kruisarmen:
krøš˱ɛrm (L265p Meijel)
|
De vier gekruiste balken midden in het spoorwiel van de rosmolen. [N D, 27]
II-3
|
23203 |
kruisbeeld |
kruis:
krusj (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
krøsj (L265p Meijel),
kruisbeeld:
kruusbild (L265p Meijel),
kruutsbild (L265p Meijel),
krøsjbelt (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
lieve-heerkruis:
⁄n lievehier krusj (L265p Meijel),
lieveheer:
lievenhiér (L265p Meijel),
ne lievenhier (L265p Meijel),
⁄n lievenier (L265p Meijel)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
34081 |
kruisbeen |
kruis:
krøš (L265p Meijel)
|
Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a]
I-11
|
24656 |
kruisbladige wolfsmelk |
wolfsmelk:
eigen spellinsysteem gele bloemen
wolfsmelk (L265p Meijel)
|
Kruidsbladwolfsmelk (euphorbia lathyrus). Forse plant van 1 m hoogte, met grote, vaak 6-8 cm lange en omstreeks 2 cm brede, grijsachtige groene bladeren (rattekruid, aberzop, klein spargie). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23807 |
kruisdagen |
kruisdagen:
kruusdaag (L265p Meijel),
krøsjdāx (L265p Meijel)
|
De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23313 |
kruisen, kruisdagen? |
kruisen:
krøəzər (L265p Meijel)
|
kruisen [RND]
III-3-3
|
24100 |
kruisheer |
kruisheer:
kruushére (L265p Meijel),
krøsjhiər (L265p Meijel)
|
Een Kruisheer [Kruushier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22550 |
kruisjassen (kaartspel) |
kruisen:
krøsjə (L265p Meijel)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23750 |
kruisje aan een kettinkje |
kettingkruisje:
keͅteŋkr"sjkə (L265p Meijel)
|
Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|