18918 |
lui |
lui:
lui (L265p Meijel),
luij (L265p Meijel),
niet scheutig:
nie sjeutig (L265p Meijel)
|
niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
mensen:
mensə (L265p Meijel),
mɛnsə (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)] || mensen [RND] || volk [RND]
III-3-1
|
26319 |
luias |
as van het luiwerk:
as van ǝt lø̜jwɛ̄rǝk (L265p Meijel),
luias:
lø̜jas (L265p Meijel)
|
De as waarop de luireep of luiketting gewonden wordt. Zie ook afb. 65. De as is in functie vergelijkbaar met de rol van het luiwerk in watermolens. Zie ook het lemma ɛrolɛ.' [N O, 25g; A 42A, 45]
II-3
|
18878 |
luid schreien |
beuken:
bèùkə (L265p Meijel),
kermen:
kerme (L265p Meijel),
kreunen:
(hard op).
kreune (L265p Meijel),
krijten:
kritje (L265p Meijel)
|
zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
luije (L265p Meijel),
lø͂ͅjə (L265p Meijel)
|
Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23466 |
luiden voor de hoogmis |
luiden voor de hoogmis:
lø͂ͅjə vør də hoͅməs (L265p Meijel)
|
Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden:
et loejt (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23270 |
luiden voor de mis add. |
luiden voor de `s werkdaagse mis:
lø͂ͅjə vør də swɛrəsə mes (L265p Meijel),
luiden voor de eerste mis:
lø͂ͅjə vør də yrstə mes (L265p Meijel)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23474 |
luiden voor een begrafenis |
luiden:
overluuje (L265p Meijel),
naar het kerkhof gaan:
zə goͅn noͅr ət kēͅrəkhoͅf (L265p Meijel)
|
Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28969 |
luie of slordige naaister of kleermaker |
heggenaaister:
hęgǝnɛ̄jstǝr (L265p Meijel),
slordige naaister:
slǫrdǝgǝ nɛ̄jstǝr (L265p Meijel)
|
Een naaister of kleermaker die met een te lange draad naait, werkt minder snel en slordiger dan met een draad van normale lengte. [N 62, 1g; N 59, 72]
II-7
|