26309 |
luien |
zakken optrekken:
zɛk ǫptrękǝ (L265p Meijel)
|
Zakken met hand-, wind- of waterkracht optrekken. [N O, 26a]
II-3
|
20478 |
luier |
doek:
doe:k (L265p Meijel),
dōēk (L265p Meijel),
pisdoek:
pisdoehk (L265p Meijel),
windel:
winjel (L265p Meijel),
(vroeger)
winjel (L265p Meijel)
|
luier || luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
18919 |
luieren |
luien:
luijen (L265p Meijel),
luieriken:
luierikken (L265p Meijel),
luiwammesen:
luiwamməsən (L265p Meijel)
|
zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18640 |
luifel? [idem?] |
plooitjesrandje:
plojkes rehntje (L265p Meijel)
|
luifel: fijngeplooide voorhoofdsluifeltje van de grote witte muts {afb} [plojje, kentje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
26323 |
luigat, zoldergat |
luik:
lȳk (L265p Meijel)
|
Het gat waardoor de luireep loopt en waardoor de zakken worden opgetrokken. Het gat wordt meestal afgesloten door de luival. Daar er sprake kan zijn van een binnen- en een buitenreep, kan het gat zich in en/of buiten de molen bevinden. Bij de standerdmolen bevindt zich een luival in de galerij, buiten de molen. In de watermolen daarentegen is een dergelijke voorziening doorgaans binnen in de molen aan te treffen. [N O, 25u; A 42A, 44 add.; Jan 236; Coe 213; Grof 239]
II-3
|
22146 |
luikjes of valdeurtjes in het binnendeksel van een duivenmand |
aparte klepjes:
apartə klɛpkəs (L265p Meijel)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: luikjes en valdeurtjes in het binnendeksel? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23452 |
luiportaal |
onder de toren:
ondər də torə (L265p Meijel),
voorportaal:
veurportaol (L265p Meijel)
|
Het luiportaal, vertrek of ruimte onder de toren waar de klokketouwen hangen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
26314 |
luireep, luiketting |
zakkenreep:
zakǝnrīǝp (L265p Meijel)
|
Het touw of de ketting om de luias waarmee de zakken in de windmolen worden opgetrokken en neergelaten. In dit lemma wordt geen onderscheid gemaakt tussen de luireep binnen of buiten de molen. Zie ook afb. 65 en de toelichting bij het lemma ɛluikoord, luikettingɛ.' [N O, 25b; A 42A, 44]
II-3
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
gŏĕ lusjtərə (L265p Meijel),
sjerp lusjteren (L265p Meijel)
|
[N 84 (1981)]
III-1-1
|
26332 |
luitafel |
schijf:
šīf (L265p Meijel)
|
De ter hoogte van het luiwerk aan de koning of op het spoorwiel gemonteerde schijf waardoor het luiwiel wordt aangedreven. Dit type luiwerk, het zgn. sleepluiwerk, treft men aan bij de Hollandse molen. [N O, 25k; A 42A, 105]
II-3
|