21654 |
niet gunnen |
aanhouden:
angehaawe (L265p Meijel),
niet doorgaan:
gè nie dur (L265p Meijel)
|
ze wordt niet gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij is opgehouden?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18801 |
niet helder van geest |
dutselachtig:
dutselachtig (L265p Meijel),
dutselechtig (L265p Meijel)
|
niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26280 |
niet in elkaar grijpen |
te diep vatten:
tǝ dip ˲vatǝ (L265p Meijel
[(bij overkruien)]
)
|
Gezegd van kammen en staven, respectievelijk raderen die niet goed in elkaar grijpen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛin elkaar grijpenɛ.' [Jan 114; Coe 88; Grof 111]
II-3
|
22131 |
niet meer aankomen na de wedstrijd |
achterblijven:
āxtərblīvə (L265p Meijel)
|
niet meer aankomen na de wedstrijd? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25386 |
niet meteen leegbloeden |
kapotgestoken:
kǝpot gǝstōkǝ (L265p Meijel),
naar binnenschieten:
(het bloed) šōt nǭ benǝ (L265p Meijel)
|
Soms bloedt een varken niet meteen leeg. omdat het niet goed gestoken is. Gevraagd was naar een uitdrukking voor dit niet meteen leegbloeden. Dit heeft voor het lemma tot gevolg gehad, dat er verschillende grammaticale categorieën te weten werkwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, voltooide deelwoorden en zinnetjes in voorkomen. Bij een aantal woordtypen is het varken het subject, bij andere is subject de slachter en bij de overige woordtypen is subject het bloed, de ader of het hart. Deze verdeling is in het lemma aangebracht. [N 28, 15; monogr.]
II-1
|
18220 |
niet passen |
niet schoon passen:
[sjojen?, rk]
⁄t past nie sjojer (L265p Meijel),
niet staan:
nĭĕ stao (L265p Meijel)
|
niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20167 |
niet zindelijk |
niet zuiver:
nĭĕ zūūvər (L265p Meijel),
nog niet zuiver:
nog nie zuver (L265p Meijel),
schijtzak:
sjietzak (L265p Meijel)
|
onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18921 |
nietsnut |
leegloper:
leegloerper (L265p Meijel),
niksnut:
niksnut (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)] || iemand die niets doet [druil, plod, patrak, loefer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25172 |
nieuwe maan |
nieuwe maan:
naej məon (L265p Meijel),
ney(3)̄ maon (L265p Meijel),
nééj maon (L265p Meijel)
|
schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
neujaor (L265p Meijel),
neͅjōͅr (L265p Meijel)
|
1 januari, de eerste dag van het nieuwe jaar [ni-jjaor]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|