e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onderste handvat (onderste) knop: knǫp (Meijel), (onderste, korte, klein(e), voorste) kruk: krøk (Meijel), (onderste, korte, kleine, rechtse) knab: knap (Meijel), (onderste, linkse, tweede, kort) handvat: hant˲vat (Meijel) Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
onderste handvat van de heizicht knab: knap (Meijel) Bij een aantal opgaven van informanten is het niet duidelijk of het hier om het bovenste of onderste handvat gaat. [N 18, 77d] II-4
onderstel poten: pyǝt (Meijel) Het geheel van drie poten en een blad van een spinnewiel. [N 34, B3] II-7
ondersteunen (een muur) stutten: støtǝ (Meijel), stutten: støtǝ (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]) Een muur onderschragen met een stut of schoor. Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen het lemma 'Muur'. [N 31, 48a; monogr.] || Houten of metalen ondersteuningen plaatsen. In de mijnen van Waterschei en Winterslag maakt men volgens de invuller uit Q 3 een verschil tussen "kaders zetten" en "stempels en belen bouwen". Met de eerste woordgroep duidt men het ondersteunen in galerijen aan, met de tweede het ondersteunen in pijlers. Het woordtype "apôyeren" wordt met name gebruikt in de mijnen van Beringen, Winterslag, Zolder, Houthalen en Waterschei (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 291; N 95, 321; N 95, 289; N 95, 575; monogr.; Vwo 63; Vwo 151; Vwo 560; Vwo 759; Vwo 808] II-5, II-9
ondersteuning bouw: bouw (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Eisden]) Ondersteuningselement voor mijngangen, bestaande uit een raamwerk van twee of meer houten of metalen palen of balken. Het woordtype "kader" is volgens de invuller uit Q 3 van toepassing op een ondersteuning voor een galerij. In een pijler daarentegen worden "stempels" en "belen" gebruikt. [N 95, 317; N 95, 290; monogr.; Vwo 152; Vwo 154; Vwo 164; Vwo 402; Vwo 561; Vwo 761] II-5
onderstukken onderstukken: ondǝrstøkǝ (Meijel) De stukken leer van mindere kwaliteit tussen de omloper en de achterlap. Hiermee geeft men de hak hoogte. De informant van Q 18 vermeldt dat hij bekend was met het feit dat hiervoor buffelhuid werd gebruikt. Die was groen van kleur, dik en zeer slecht. Zie afb. 51. [N 60, 128b] II-10
ondervrouweschoenen deerntjesschoenen: dø̜rskǝsšūn (Meijel) Schoenwerk voor jonge vrouwen in de maten 36 t/m 39. [N 60, 205d] II-10
onderwerk onderwerk: ondǝrwɛ̄rǝk (Meijel) Het onderste gedeelte van de schoen. Kn√∂fel (I, pag. 193) verstaat onder onderwerk "hak, zool, rand, binnenzool en contrefort (stijf) aan schoenwerk". [N 60, 74a] II-10
onderwerk [wld ii.10, p. 35] onderwerk: ondərwɛ̄rək (Meijel) Het onderste gedeelte van de schoen (onderwerk?) [N 60 (1973)] III-1-3
onderwerkmaker schoenmaker: šunmākǝr (Meijel), schoester: šustǝr (Meijel) Degene die het onderwerk aan het bovenwerk bevestigt. [N 60, 74b] II-10