e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opperhuid vel: vèl (Meijel) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oppinnen opzwikken: opzwekǝ (Meijel) Het voorlopig vastslaan van het overleer na het overhalen. [N 60, 85] II-10
oppoffen oppoffen: oppofǝ (Meijel) Tot een pof opnemen. [N 62, 29] II-7
oppoken oprokelen: oprǭkǝlǝ (Meijel) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
opprikken prikken: prekǝ (Meijel) Het met behulp van een steekopzetter of roulette meer zichtbaar maken van de steken in de rand. [N 60, 124b] II-10
oprecht oprecht: opregt (Meijel), rechtuit: rechtutj (Meijel) alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)] III-1-4
oprispen opbuiken: opbeuke (Meijel), opstoten: opstoëte (Meijel) oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
oprit oprij: preij (Meijel), oprit: ooprit (Meijel) een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)] III-3-1
opruimen opruimen: opruume (Meijel), óprŭŭmmə (Meijel) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opscheppen kletsen: kletse (Meijel, ... ), stuiten: Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden.  stutjə (Meijel, ... ), zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  zwetse (Meijel, ... ) zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1