20506 |
proosten |
klinken:
klinkə (L265p Meijel),
proosten:
proostə (L265p Meijel)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21698 |
prop |
prop:
prop (L265p Meijel),
próp (L265p Meijel)
|
een bal van samendrukbaar materiaal, bijv. papier [dompel, bol, prop] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
28551 |
propolis |
propolis:
propolis (L265p Meijel)
|
Harsachtige stof waarmee de werkbijen alle openingen en naden van hun woning dichtkitten tegen tocht, kou en waterdamp. De propolis wordt ook gebruikt om te effenen en raten te versterken. De werksters halen deze stof uit bloemknoppen en harsdruppels van naaldbomen. Zelfs verf, teer of asfalt kunnen er de grondstof voor zijn. [N 63, 53a, N 63, 53b; Ge 37, 141; monogr.]
II-6
|
22310 |
proppenschieter |
knaptoet:
knaptoe:t (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
knaptoēt (L265p Meijel),
knaptoe‧t (L265p Meijel),
/
knaptoe:t (oe lang) (L265p Meijel)
|
Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)] || knaptoet [SND (2006)] || Knaptoet: klakkebus, speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten.
III-3-2
|
20456 |
prostituée |
hoer:
hoer (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
hōēr (L265p Meijel)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18403 |
pruik |
pruik:
pruk (L265p Meijel),
pruuk (L265p Meijel),
prŭŭk (L265p Meijel)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18985 |
pruilmond |
treurmond:
troermond (L265p Meijel)
|
een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20568 |
pruimen |
pruimen:
proeme (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
prŏĕmmə (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
proeme
prŏĕmmə (L265p Meijel)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)] || pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18926 |
prutsen |
aanmodderen:
ènmóddərə (L265p Meijel),
begaden:
cf. VD s.v. "begaaien"(vuil maken maar Ton heeft in III, 2.3. "begaden"dus moet ik het ook
begaaje (L265p Meijel),
modderen:
moddere (L265p Meijel),
prutsen:
prutse (L265p Meijel),
prutsen (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel),
verprutsen:
verprutsen (L265p Meijel)
|
iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || nutteloze arbeid verrichten [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)] || zwaar in de fout gaan bij een handeling door hem niet of slecht uit te voeren
III-1-4
|
18908 |
prutser |
iemes met linkse handen:
iemməs mi linkse haant (L265p Meijel),
klos:
klos (L265p Meijel),
tos:
tos (L265p Meijel)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)]
III-1-4
|