e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
prutswerk gekloot: gekloëd (Meijel), geknoei: geknoej (Meijel), gepruts: gepreuts (Meijel), prutswerk: prutswerk (Meijel, ... ), prutswèèrək (Meijel) iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)] III-1-4
pruttelen lurken: lurrəkə (Meijel), lurke  lurkə (Meijel), slurken: slurke (Meijel) Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)] III-2-3
puber deerntje: (vrouwelijk).; cf. Weijnen Etym. Wb. s.v. "durske"- verkleinigsvorm van"den II "(zie ald.) = "deerne  durske (Meijel), jong: (mannelijk).  jong (Meijel), jongere: joŋərə (Meijel), poorgant: cf. Roermond Wb. p. 83 s.v. "gaa:ntj"= aanstellerig meisje; ss. poorgaantj; "gaantj is verwant met A.N. gent; de oorspr. bet. is mannetjesgans"; WLD III, 1, p. 208: benaming voor "gans  poorgaanjt (Meijel), scheuteling: ⁄n sjeuteling (Meijel) iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] || puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)] III-2-2
pudding pudding: Syst. WBD  pudding (Meijel, ... ) Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] III-2-3
puimsteen puimsteen: pȳmstiǝn (Meijel) Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.] II-9
puistjes brobbeltjes: brūbelkes (Meijel), bultjes: bultjes (Meijel) puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)] III-1-2
punaise punaise (fr.): pŭŭnéés (Meijel), punaisetje (fr.): pinaeske (Meijel) een klein metalen stiftje met grote platte kop voor het vastzetten van tekeningen etc. [tetske, punaise] [N 90 (1982)] III-3-1
pungel knik: knek (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]) De tas of samengeknoopte handdoek waarin de mijnwerker zijn spullen naar de mijn meeneemt. Volgens een informant van Q 121 vormen een broek, jasje, hemd, sokken, halsdoek en stukje klokzeep, samengebonden in een blauw geruite handdoek, de pungel. De "sneebors" uit K 361 is een speciale broodzak, een tas die alleen voor boterhammen wordt gebruikt. [N 95, 69; monogr.; Vwo 124; Vwo 579] II-5
punt van het blad van de zeis punt: pønt (Meijel) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
punt, stip stip: (voetbal).  stip (Meijel), stipje: stipkə (Meijel) een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] III-4-4