18396 |
ring |
ring:
ne Ringk-S- (L265p Meijel),
reŋk (L265p Meijel),
veterring:
vę̄tǝrreŋ (L265p Meijel)
|
Een wal turf van ongeveer negen lagen turven dik hoog. [II, 80c] || Het metalen ringetje waarmee de vetergaatjes worden versterkt. Wat betreft het woordtype blinde ring merkt het wbd (zie wbd II, afl. 3, pag. 720 s.v. ring) op dat een blinde ring een ring is die alleen in de voering of in de voeringbies vastzit en niet zichtbaar is aan de buitenkant van het overleer. [N 60, 31a] || ring [GTP]
II-10, II-4, III-1-3
|
29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝ (L265p Meijel)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
afdraaien:
afdruihjə (L265p Meijel),
afranden:
afrehnden (L265p Meijel),
snoeien:
snuiə (L265p Meijel)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
26494 |
ringhout |
ring:
reŋk (L265p Meijel),
ringhout:
reŋkhǫwt (L265p Meijel)
|
Het ronde hout waarop de steenkuip staat. Zie ook afb. 81. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 19b; Sche 49; Vds 145; Jan 152; Coe 133; Grof 154; A 42A, 36 add.; N D, 33 add.]
II-3
|
30635 |
ringkwast |
bandkwast:
bantkwas (L265p Meijel)
|
Kwast waarbij de haarbundel in een smalle ijzeren ring wordt geplaatst en vervolgens wordt vastgewigd. [N 67, 30e]
II-9
|
26615 |
ringmeel |
ringmeel:
reŋ[meel] (L265p Meijel)
|
Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.]
II-3
|
24234 |
ringmus |
mus:
møs (L265p Meijel)
|
ringmus (14 bijna gelijk aan de huismus, maar chocoladepetje en -plekje op de wang; broedt meer in hol hout; vaak op trek in flinke troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32830 |
ringrol, cambridgerol, puntrol |
ringelwel:
reŋǝlwɛl (L265p Meijel)
|
Dit lemma bevat benamingen voor a) de landrol die bestaat uit naast elkaar draaiende ringen van dezelfde diameter en met een V-vormige velg, b) de rol die bestaat uit afwisselend naast elkaar staande ringen met een V-vormige velg en ringen met een getande velg, c) de rol waarvan de cylinderomtrek voorzien is van priktanden. Zie afb. 83 en 84. [N 11A, 190; div.]
I-2
|
34371 |
ringtang |
gleuftang:
glø̄ftāŋ (L265p Meijel)
|
Tang waarmee men het varken een ring in de neus zet. [N 76, 47]
I-12
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
ringvinger (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|