id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
26196 | roegewant | gevlucht: gǝvløxt (Meijel), kruis: krøš (Meijel) | De twee roeden met de vier einden met toebehoren. In l 320a maakte men onderscheid tussen een lang (laŋk) en een kort (kǫrt) gevlucht. [N O, 6c; Sche 29; A 42A, add.; A 42A, 65 add.; A 42A, 62 add.] II-3 |
21183 | roeien | roeien: rŏĕjə (Meijel), Opm. v.d. invuller: roeiriemen = spane. roeje (Meijel) | door middel van roeiriemen een vaartuig voortbewegen [roeien, riemen] [N 90 (1982)] III-3-1 |
21184 | roeispaan | roeispaan: roejspaan (Meijel), rŏĕjspaan (Meijel) | het gereedschap om een vaartuig voort te roeien [riem, roeiriem, roeispaan, spaan] [N 90 (1982)] III-3-1 |
24235 | roek | roek: ruk (Meijel) | roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)] III-4-1 |
21938 | roekoeën | koeren: kurə (Meijel), koerten: koerten (Meijel) | Hoe noemt men het geluid dat de duiven maken - de/het ....... bijv. de duiven zijn aan het ......... [N 93 (1983)] III-3-2 |
34528 | roep- en lokwoord voor de kip | kip, kip, kip: kip, kip, kip (Meijel), tiet, tiet, tiet: tīt, tīt, tīt (Meijel) | Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12 |
34379 | roep- en lokwoord voor een big | kiele, kiele, kiele: kilǝ, kilǝ, kilǝ (Meijel), kuus, kuus, kuus: kys, kys, kys (Meijel) | Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.] I-12 |
34219 | roep- en lokwoord voor het kalf | muk: mø̜k (Meijel) | Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r] I-11 |
34529 | roep- en lokwoord voor het kuiken | piete, piete: pitǝ, pitǝ (Meijel) | [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12 |
34377 | roep- en lokwoord voor het varken | kuus, kuus, kuus: kys, kys, kys (Meijel) | In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12 |