e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoppen schoppen: sjeuppe (Meijel), sjuppe (Meijel), sjuppə (Meijel), stampen: stampen (Meijel), stampə (Meijel) Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)] III-1-2
schoppen in het kaartspel schoppen: sjuppe (Meijel, ... ) Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)] || Schoppen: schoppen, kleur bij het kaartspel. III-3-2
schoren zweerden: zwɛrdǝ (Meijel) De vier schuine balken (twee lange en twee korte) die aan de uiteinden van de lange en korte spruit bevestigd zijn en deel uitmaken van de staart van de Hollandse molen. Zie ook afb. 25 en de toelichting bij het lemma ɛspruitenɛ.' [N O, 52d; N O, 29f add.; A 42A, 107; Sche 26] II-3
schors schaal: šāl (Meijel) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
schors (alg.) bast: eigen spellingsysteem  bast (Meijel, ... ), oude spellingsysteem  bast (Meijel), boomschors: eigen spellingsysteem  boëm sjors (Meijel), schaal: Nijmeegs (WBD)  sjaal (Meijel), schors: eigen spellingsysteem  sjors (Meijel), oude spellingsysteem  schors (Meijel) De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] III-4-3
schors van naaldbomen schaal: Nijmeegs (WBD)  sjaal (Meijel), oude spellingsysteem  sjaale (Meijel), schors: eigen spellingsysteem  sjors (Meijel, ... ) De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)] III-4-3
schorseneer schorseneer: sjòrsenirre (Meijel), sjòrsənîêr (Meijel) [DC 76 (2002)]Hoe noemt u: schorseneer (scorzonera hispanica - fam. compositae) [N 71 (1975)] I-7
schort zonder borststuk lage scholk: liege sjolk (Meijel), līēge sjolluk (Meijel) voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)] III-1-3
schortenbont scholkenstof: šǫlǝkǝstǫf (Meijel) Bonte stof voor schorten, meestal van katoenen stof. [N 62, 86; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
schortvol schootvol: sjoetvol (Meijel), schortvol: sjortvol (Meijel), slip: slip (Meijel, ... ) de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4