18887 |
aanstaan |
aanstaan:
anstao (L265p Meijel),
gaden:
gaaje (L265p Meijel),
gaajə (L265p Meijel),
uitgezet:
øtj˲gǝzet (L265p Meijel)
|
behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)] || bevallen, behagen || Gezegd van de hoeken van een bouwwerk, wanneer deze na het uitmeten definitief vastgesteld zijn. In Q 83 werd de term 'aanstaan' in een iets andere betekenis gebruikt. Zodra de muren van een huis in aanbouw een eerste maal gemetseld waren en het grondplan zodoende vastlag, werden de uitzetplanken verwijderd. Men zei dan dat het huis 'aanstond'. [N 31, 10a; monogr.]
II-9, III-1-4
|
26865 |
aanstampen van het baggerslijk |
aanstampen van de baggerd:
ɛnstampǝ van dǝ bagǝrt (L265p Meijel)
|
Het aanstampen van het slijk met een stamper of iets dergelijks moet men beschouwen als dezelfde handeling als het trappen. [I, 104d]
II-4
|
28227 |
aansteker |
ontsteker:
ontstē̜kǝr (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
Inrichting voor het ontsteken van een veiligheidslamp. Al naar gelang het fabrikaat van de lamp, worden verschillende soorten aanstekers toegepast. Bij de veiligheidslamp van Wolf bijvoorbeeld wordt een systeem gebruikt waarbij van fosfor voorziene stroken tot ontbranding worden gebracht. Andere lampen werken met vuursteentjes die door middel van een aan de onderzijde van de lamp aangebrachte draaiknop vonken voortbrengen (Heise/Herbst pag. 122-123). [N 95, 246; monogr.]
II-5
|
34148 |
aanstieren |
aanstieren:
anstīrǝ (L265p Meijel)
|
Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.]
I-11
|
23968 |
aanstoot |
aanstoot:
ɛnstuət (L265p Meijel),
valsheid:
valsheid (L265p Meijel)
|
Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18970 |
aanstoot geven |
aanstoot geven:
ènstôet géévə (L265p Meijel),
geven?:
geven (L265p Meijel)
|
mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30726 |
aantrekken |
aandrogen:
andrȳgǝ (L265p Meijel)
|
Gezegd van verf of vernis die na het opstrijken droog en vast wordt. [N 67, 74a]
II-9
|
28519 |
aanvliegen |
aanvliegen:
ɛnvlīgǝ (L265p Meijel)
|
Het zich neerzetten van de zwerm, nadat hij enige tijd gezwermd heeft. [N 63, 34a; N 63, 35]
II-6
|
28378 |
aanvoerband |
h.t.:
h.t. (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Emma])
|
Bandtransporteur voor de aanvoer van materialen. Het woordtype "h.t." (L 265, Q 33 ) is een afkorting voor houttoevoer(band). [N 95, 636]
II-5
|
33895 |
aanwassen op de tanden |
haken:
hø̜̄k (L265p Meijel)
|
Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91]
I-9
|