e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steigerplanken steigerplanken: [steiger]plɛŋk (Meijel) De houten planken die op de kortelingen worden gelegd en de vloer van de steiger vormen. Zie ook afb. 18. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(steiger)-' en '(stelling)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 3c; monogr.] II-9
steigerschoren schoren: šōrǝ (Meijel) Planken die diagonaal aan de buitenzijde van de staanders worden gespijkerd ter versteviging van het geraamte. Zie ook afb. 17. [N 32, 2f; monogr.] II-9
steigertouw steigerstrop: stęjgǝrstrøp (Meijel  [(meervoud: stęjgǝrstrøp)]  ) Het touw waarmee de aanbinder aan de staanders wordt vastgebonden. Steigertouwen zijn vervaardigd van hennep of van vezelmateriaal van gelijke sterkte, zijn minimaal 5 m lang en hebben een doorsnede van minimaal 1 cm. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2c; monogr.] II-9
steigervloer eerste/tweede steiger: [eerste/tweede steiger] (Meijel) De uit steigerplanken samengestelde vloer waarop de metselaar staat. De woordtypen 'steiger' en 'stelling' zijn in dit lemma opgenomen omdat de invullers deze woorden ook gebruikten in de betekenis ...stellingvloerø̄. Doorgaans werd er aan het woord 'eerste', 'tweede', 'derde', etc. toegevoegd om de verschillende verdiepingen aan te duiden. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(steiger)-' en '(stelling)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 3e; monogr.] II-9
steile pijler steile wand: stęjlǝ want (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]) Pijler met een hellingspercentage tussen 35 en 90 graden. [N 95, 286; monogr.] II-5
stek stek: stɛk (Meijel), stɛkǝ (Meijel) Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe wissenstruik uit te laten groeien. [N 40, 5] II-12
stekelbaars stekelbaars: cassettebandje  stèkelbaars (Meijel, ... ), oude spelling  de stèkelbaars (Meijel), WBD  stéékəlbaars (Meijel) Hoe noemt u de stekelbaars: een vis die in de winter naar zee trekt en in het voorjaar terugkomt naar zoet water om zich voort te planten. Hij heeft geen schubben maar beschermende plaatjes. Op de rug komen drie stekels voor, op de buik twee. Het mannetje [N 83 (1981)] III-4-2
steken steken: stę̄kǝ (Meijel) Het prikken met de angel in de huid door de bijen. [N 63, 73b; Ge 37, 124; monogr.] II-6
stelen stelen: stèle (Meijel) stelen (geen context) [DC 38 (1964)] III-3-1
stelknoppen draaiknoppen: drɛjknøp (Meijel), klemmetjes: klɛmkǝs (Meijel), spanknoppen: spanknøp (Meijel) De knoppen aan de onderzijde van de spanzaagarmen, waartussen het blad van de spanzaag bevestigd is. De enkelvoudige opgaven uit het lemma kunnen ook verwijzen naar de handgreep die aan sommige spanzagen zoals de draaizaag en de schulpzaag bevestigd is en het mogelijk maakt het zaagblad te draaien. Vgl. ook woordtypen als handgreep, handvat en snade. [N 53, 8d; N I, 1d] II-12