18840 |
teleurgesteld (worden) |
bedonderd:
bedonderd (L265p Meijel),
beteuterd:
bəteutərt (L265p Meijel),
niet gekregen:
nie gekrège (L265p Meijel),
sneu:
snuue (L265p Meijel),
teleurgesteld:
teleurgestelt (L265p Meijel)
|
in zijn verwachtingen bedrogen uitkomend, teleurgesteld [sneu, snul, bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)] || niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18984 |
teleurstellen |
tegenvallen:
teegə vallə (L265p Meijel)
|
niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26248 |
tempel |
tempel:
tęmpǝl (L265p Meijel)
|
Het lange, zware hout om de roeden of de as op te tillen. [N O, 35a]
II-3
|
30619 |
temperen |
aanmaken:
anmākǝ (L265p Meijel),
temperen:
tɛmpǝrǝ (L265p Meijel
[(op steen met tempermes)]
)
|
Het vermengen van de droge verfstoffen met olie. [N 67, 26a]
II-9
|
30622 |
tempermes |
tempermes:
tɛmpǝrmɛs (L265p Meijel)
|
Dun, meer of minder veerkrachtig, geheel plat mes met afgerond uiteinde. Het tempermes wordt door de schilder gebruikt om kleine hoeveelheden verf te mengen en om gewreven verf van de wrijfsteen af te schrapen. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Olieverf'. [N 67, 26f]
II-9
|
24004 |
ten doop houden |
ten doop houden:
het ten doeijp hauwe (L265p Meijel),
tən dyəp hāwə (L265p Meijel)
|
Het ten doop houden, het vasthouden van het kind tijdens de doop. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19253 |
ten einde brengen |
afmaken:
afmaken (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
klaarmaken:
klaor maakə (L265p Meijel)
|
een werk ten einde brengen, afmaken [bolwerken, opzeilen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24055 |
ten volle bediend zijn |
de genade gods gekregen hebben:
genade gods gekriege (L265p Meijel)
|
Ten volle bediend zijn, d.w.z. gebiecht, de H. Communie en het H. Oliesel ontvangen hebben. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17632 |
tepel |
deem:
dēm (L265p Meijel),
mem:
mem (L265p Meijel),
tiet:
tiet (L265p Meijel)
|
Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40] || Welk woord bezigt men voor de tepel van een vrouwenborst? [DC 43 (1968)]
I-9, III-1-1
|
34452 |
tepel van een geit |
strekel:
strekǝl (L265p Meijel)
|
[L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.]
I-12
|