e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
teleurgesteld (worden) bedonderd: bedonderd (Meijel), beteuterd: bəteutərt (Meijel), niet gekregen: nie gekrège (Meijel), sneu: snuue (Meijel), teleurgesteld: teleurgestelt (Meijel) in zijn verwachtingen bedrogen uitkomend, teleurgesteld [sneu, snul, bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)] || niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)] III-1-4
teleurstellen tegenvallen: teegə vallə (Meijel) niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)] III-1-4
tempel tempel: tęmpǝl (Meijel) Het lange, zware hout om de roeden of de as op te tillen. [N O, 35a] II-3
temperen aanmaken: anmākǝ (Meijel), temperen: tɛmpǝrǝ (Meijel  [(op steen met tempermes)]  ) Het vermengen van de droge verfstoffen met olie. [N 67, 26a] II-9
tempermes tempermes: tɛmpǝrmɛs (Meijel) Dun, meer of minder veerkrachtig, geheel plat mes met afgerond uiteinde. Het tempermes wordt door de schilder gebruikt om kleine hoeveelheden verf te mengen en om gewreven verf van de wrijfsteen af te schrapen. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Olieverf'. [N 67, 26f] II-9
ten doop houden ten doop houden: het ten doeijp hauwe (Meijel), tən dyəp hāwə (Meijel) Het ten doop houden, het vasthouden van het kind tijdens de doop. [N 96D (1989)] III-3-3
ten einde brengen afmaken: afmaken (Meijel, ... ), klaarmaken: klaor maakə (Meijel) een werk ten einde brengen, afmaken [bolwerken, opzeilen] [N 85 (1981)] III-1-4
ten volle bediend zijn de genade gods gekregen hebben: genade gods gekriege (Meijel) Ten volle bediend zijn, d.w.z. gebiecht, de H. Communie en het H. Oliesel ontvangen hebben. [N 96D (1989)] III-3-3
tepel deem: dēm (Meijel), mem: mem (Meijel), tiet: tiet (Meijel) Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40] || Welk woord bezigt men voor de tepel van een vrouwenborst? [DC 43 (1968)] I-9, III-1-1
tepel van een geit strekel: strekǝl (Meijel) [L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.] I-12