22861 |
trommeltje |
trommetje:
tr^ö:mkə (L265p Meijel)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
34198 |
trommelzucht |
opstijven:
opstīvǝ (L265p Meijel)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
22672 |
trompet |
trompet:
trompet (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18857 |
troosten; troost |
opmonteren:
(werkw.).
ópmóntərə (L265p Meijel),
troost:
troest (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
het schenken van bemoediging en verzachting bij smart, of droefheid [troost, konsolatie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33595 |
tros vruchten |
tros:
eigen spellingsysteem
tros (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
trós (L265p Meijel),
oude spellingsysteem druiven
tros (L265p Meijel)
|
Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)]
I-7
|
33959 |
trossen |
pluimen:
plȳmǝ (L265p Meijel
[(bij verhuis of vertrek)]
),
poezen:
(enk)
pūs (L265p Meijel)
|
Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13]
I-10
|
19317 |
trots |
glorieus:
glorieus (L265p Meijel),
groots:
gröts (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
trots:
tröts (L265p Meijel)
|
vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19318 |
trotsheid |
grootsigheid:
grötsichhétj (L265p Meijel),
hoogmoed:
hoogmoed (L265p Meijel),
trots:
tröts (L265p Meijel)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20428 |
trouwboekje |
trouwboekje:
trouwbukske (L265p Meijel),
troͅwbykskə (L265p Meijel)
|
het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
traowe (L265p Meijel),
traowə (L265p Meijel),
trouwe (L265p Meijel),
trouwen (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
trouwə (L265p Meijel),
troͅwə (L265p Meijel)
|
de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)] || door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)] || trouwen || Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)]
III-2-2, III-3-3
|