33267 |
vogelpootje, serradelle |
serradelle:
sęra`dɛl (L265p Meijel),
sǝrdɛl (L265p Meijel)
|
Ornithopus sativus Brot. Een 30 tot 60 cm hoge plant met rechtopstaande stengel, veervormige blaadjes en roze-witte bloempjes. De plant bloeit van juni tot de herfst en wordt vooral op zandgonden als bemestingsgewas, maar ook als veevoeder geteeld. [N Q, 3; N 11A, 29c; JG 1a, 1b; R 3, 29; monogr.]
I-5
|
24270 |
vogeltje dat nog niet kan vliegen |
jonge kwak:
joong kwak (L265p Meijel),
kwaggel:
kwaggel (L265p Meijel),
kwak:
kwak (L265p Meijel),
kwakkel:
kwakkel (L265p Meijel),
kwakkele (L265p Meijel)
|
een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)] || nog niet in staat om te vliegen, gezegd van jonge vogels (kak, kwak) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24892 |
vogelwikke |
rijf:
rīf (L265p Meijel),
wikke(n):
wekǝ (L265p Meijel)
|
Vicia cracca L. Algemeen voorkomend klimmend onkruid in graslanden en bermen, aan bosranden en waterkanten met paarsblauwe bloempjes in langgesteelde trossen en lange stengels. Het bloeit van juni tot september. De lengte varieert van 30 tot 200 cm. Dit onkruid wordt vaak verward met ringelwikke (Vicia hirsuta (L.) S.F. Gray), waar het sterk op lijkt, maar dat kleiner is (15 tot 60 cm.) en blauwachtig witte bloempjes heeft, die van mei tot juli bloeien. Ringelwikke komt meer voor op zandige bermen en akkerland, waar het bijzonder schadelijk is voor het koren. Bij de opgaven wordt door de informanten vaak geen onderscheid gemaakt. Voor de typen rij, gerij en wilde liezen (en samenstellingen of contaminaties zoals rijwikke) is steeds aangegeven dat het om de kleinere ringelwikke gaat. Oorspronkelijk was dit bij rijf ook het geval, maar dit woord heeft op sommige plaatsen betekenisuitbreiding ondergaan en is "wikke in het algemeen", dus ook de grotere vogelwikke, gaan aanduiden. Hier en in andere woordtypen is aangegeven d.m.v. (groot) en (klein) om welke van de twee uitdrukkelijk aangegeven variëteiten het gaat. De typen met wik zijn ondergebracht bij wikke; de naam wikke zelf wordt wel als een meervoud geïnterpreteerd; vandaar de mogelijke meervoudsvorm van het woordtype wikke(n). De windende groeiwijze heeft geleid tot gemeenschappelijke namen met de haag- en akkerwinde; de groeiplaats in het koren tot gemeenschappelijke namen met de klaproos (de typen met kol) en de schadelijkheid tot enkele niet-specifieke onkruidbenamingen (onkruid, drek, knoei, vuiligheid). Vergelijk ook het lemma Voederwikke. [N 11A, 29e; N C 1a, 1b; N Q 1b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
18229 |
voile |
gardien (fr.):
gardien (L265p Meijel),
voile (fr.):
vaal (L265p Meijel),
voeèl (L265p Meijel),
vool (L265p Meijel),
voiletje (<fr.):
völkə (L265p Meijel)
|
lichte sluier die van een dameshoed afhangt [voile, vool, voel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18433 |
volant |
volant:
vlaŋ (L265p Meijel),
volant (fr.):
vlang (L265p Meijel)
|
Een strook op een japon die maar aan één kant vastzit. Het volant-effect is een decoratieve afwerking waarbij gebruik wordt gemaakt van de rekbaarheid van de gebreide stof. Het klokkende effect wordt verkregen door de stof op te rekken tijdens het stikken (Het Beste Naaiboek, pag. 314). [N 62, 42b; N 62, 42a; MW; monogr.] || Hoe noemt U: een strook op een japon die maar aan één kant vastzit (volant?)? [N 62 (1973)]
II-7, III-1-3
|
22094 |
volière aan het duivenhok |
ren:
rɛn (L265p Meijel),
verblijfruimte:
verblīēfruumte (L265p Meijel)
|
een grote kooi of volière aan het duivenhok aangebouwd? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21268 |
volk (mensen) |
mensen:
mɛnsə (L265p Meijel)
|
volk [RND]
III-3-1
|
21533 |
volk (natie) |
volk:
foͅlək (L265p Meijel),
volk (L265p Meijel)
|
de gezamenlijke bewoners van een staat [volk, natie, diet] [N 88 (1982)]
III-3-1
|
21769 |
volkswijsheid |
uitdrukking:
øtjdrøkeŋ (L265p Meijel)
|
Noem het (dialect)woord voor: een uiting zoals: "morgenstond heeft goud in de mond"? [volkswijsheid] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
23585 |
volkszang |
volkszang:
volkszang (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Volkszang, samenzang van de gelovigen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|