18186 |
zakdoek |
tasneusdoek:
tesnuzzik (L265p Meijel),
tèsnuzzik (L265p Meijel)
|
zakdoek || zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20307 |
zakgeld |
traktement:
traktement (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
zondagsgeld:
sondagsgeld (L265p Meijel),
sondigsgelt (L265p Meijel),
sóndesgèlt (L265p Meijel)
|
zakgeld || zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)]
III-2-2, III-3-1
|
26520 |
zakhaak |
haak:
hǭk (L265p Meijel)
|
IJzeren haakje waarmee de te vullen meelzak wordt opengehouden. Om de zak op te hangen kunnen twee systemen gebruikt worden: a) de zak wordt met vier haakjes rondom de meelpijp bevestigd; b) de zak wordt aan één kant van de pijp aan twee haakjes vastgemaakt, terwijl hij aan de andere kant wordt opengehouden door een derde haakje dat verbonden is met een koord dat over een katrolletje loopt en waaraan een zakje zand of een ander tegengewicht hangt. Dit systeem heeft het voordeel dat de molenaar de kwaliteit van het meel tijdens het malen al kan controleren. In l 265 werd op deze wijze gewerkt. Zie ook afb. 83 en 84. De kram uit Q 77 was een stuk ijzer in de vorm van een hoek van 90ű, dat in het hout werd geslagen en waarin de zak kon worden gehangen. [N O, 24f; Vds 166; Jan 169; Coe 154; Grof 184]
II-3
|
18234 |
zakhorloge |
horloge:
gelosjie (L265p Meijel),
kettinghorloge:
kitting orloozjə (L265p Meijel),
zakhorloge:
zakhorloosje (L265p Meijel)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18565 |
zakintast |
inkijk:
enkīk (L265p Meijel)
|
de zakintast (insteek, inkeker, intast?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18527 |
zakje net boven de buitenzak |
klein tasje:
klēͅjn tɛskə (L265p Meijel)
|
een zakje net boven de buitenzak (smokkelzakje, spoorzakje etc.) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
26492 |
zakkenbank |
kist:
kēst (L265p Meijel)
|
De houten bank of kist bij het kaar waarop de zakken graan gereed gezet worden. [N O, 21a]
II-3
|
28839 |
zakkenvoering |
tessenvoering:
tɛsǝvureŋ (L265p Meijel)
|
Voering van de zakken. In de regel een dicht geweven, soepele stof van katoen of een mengsel van katoen en synthetische garens. Ook gebruikt men katoenen voering in keperbinding. [N 59, 120; Gi 1.IV, 27]
II-7
|
23226 |
zalig |
zalig:
zaolig (L265p Meijel),
zāləx (L265p Meijel)
|
Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24070 |
zaliger gedachtenis |
... zaliger:
vādər zālegər (L265p Meijel)
|
Zaliger gedachtenis (vader/moeder/..). [N 96D (1989)]
III-3-3
|