21403 |
zaniken, zeuren |
nosteren:
nòstərə (L265p Meijel),
snoteren:
snootərə (L265p Meijel),
zaniken:
zanike (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
zanikkə (L265p Meijel),
zemelen:
zemelen (L265p Meijel),
zeuren:
zeure (L265p Meijel),
zeurə (L265p Meijel),
zeveren:
ziejvere (L265p Meijel),
zîevərə (L265p Meijel)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24938 |
zavel, lichte klei |
loodzand:
grijze.
loeīdzand (L265p Meijel),
oer:
ōēr (L265p Meijel),
papzand:
gele-bruine.
papzand (L265p Meijel),
zand met ijzer:
bruine.
zand met ijzer (L265p Meijel),
zavel:
zavel (L265p Meijel)
|
zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)] || zand met kwarts, gele, bruine of grijze aarde [zavel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
loeder:
loeder (L265p Meijel),
slet:
slet (L265p Meijel),
sloerie:
sloerie (L265p Meijel),
slōērie (L265p Meijel)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23614 |
zedenpreek |
donderpreek:
dondərprēk (L265p Meijel)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18972 |
zedig |
braaf:
braaf (L265p Meijel),
eerzaam:
eerzaam (L265p Meijel),
netjes:
netjes (L265p Meijel),
preuts:
preuts (L265p Meijel),
zalig:
zalig (L265p Meijel),
zedig:
zedig (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Zedig. [N 96D (1989)] || Zedigheid. [N 96D (1989)] || zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-3
|
23957 |
zedigheid |
zedigheid:
zedigheid (L265p Meijel)
|
Zedigheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19560 |
zeef |
zeef:
zie:f (L265p Meijel),
zij:
zei (L265p Meijel),
#NAME?
zei (L265p Meijel)
|
zeef in het algemeen [N 20 (zj)] || zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30031 |
zeef in de kalkbak |
zift:
zeft (L265p Meijel)
|
Het rooster of de zeef in de kalkbak waarmee ongebluste deeltjes in de kalk kunnen worden opgevangen. [N 30, 32d]
II-9
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
zift:
zeft (L265p Meijel)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
zift:
zeft (L265p Meijel
[(mv zēfdǝ)]
)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|