e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zinnia (zinnia elegans jacq.) zinnia: zĭĕniejə (Meijel), eigen spellinsysteem  zinnias (Meijel) Zinnia (zinnia elegans). Gave, ongesteelde bladeren met kromme nerven. De bloemstelen zijn aan hun top opgezwollen. De bloemkorfjes zijn gevuld of enkel, met zeer brede lintbloemen van allerlei kleur (zinnia, zonneke, boerinnek, trapdeslevens). [N 73 (1975)], [N 92 (1982)] III-2-1
zitplaats van de duif stek: stèk (Meijel), stekje: stɛkskə (Meijel) de zitplaats van de duif? [N 93 (1983)] III-3-2
zitvlak van een broek bodem: bŏjen (Meijel), kruis: krøš (Meijel) het kruis van de broek (zolder, kont, kruis, schreej enz.) [N 59 (1973)] || zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)] III-1-3
zoden afsteken afvlaggen: afvlagǝ (Meijel), steken: stē̜kǝ (Meijel), vlikken: vlekǝ (Meijel) Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b] I-8
zoetstof voor peperkoek honing: honing (Meijel), massé: masē (Meijel), poeder: pujǝr (Meijel) De diverse zoetstoffen die in het peperkoekdeeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. Vergelijk het lemma ''zoetstof voor taai-taai''. [N 29, 88b] II-1
zoetstof voor taai-taai honing: honing (Meijel), jodenvet: judǝvɛt (Meijel), massé: massé (Meijel), poeder: pujǝr (Meijel) De diverse zoetstoffen die in het taai-taaideeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. [N 29, 87b; N 29, 87; N 29, 87a; N 29, 88] II-1
zogen, voeden (overg.) aan de borst hebben: aon de boorst hebben (Meijel), de borst geven: de boorst gèven (Meijel), də boorst géévə (Meijel), de mem geven: de mem geven (Meijel), spenen: (de borst geven mar.: CF. LEMMA "SPENEN"!  spenen (Meijel) borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)] || gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)] III-2-2
zolder boven de dorsvloer overden: ø ̝vǝr[den] (Meijel), schelf(t): [schelf(t)] (Meijel  [(*)]  ) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zolderkamer kamertje: keͅmərkə (Meijel) zolderkamer [N 05A (1964)] III-2-1
zolen onder de klomp slaan klompen hogen: klompǝ hȳgǝ (Meijel) De zool van de klomp van zoolbeslag voorzien om de levensduur van de klomp te verlengen. Zie ook het volgende lemma. In Venray (L 210) werden ook klompen die deels al een versleten loopvlak hadden van oude stukken leer of rubber voorzien. [N 24, 71, add.; monogr.] II-12