19310 |
durven |
dorren:
dejrre (P045p Meldert),
dēͅrə (P045p Meldert),
durven:
dervə (P045p Meldert)
|
durven [ZND 25 (1937)], [ZND m], [ZND m]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
dīr (P045p Meldert)
|
duur [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
dawə (P045p Meldert)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
sxɛ̄n (P045p Meldert)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
33326 |
dwarsstuk van de t-vormige hoeve |
kruk:
krōk (P045p Meldert)
|
Bedoeld is het bouwdeel waarin zich het woongedeelte bevindt; dit kan eventueel ook het woongedeelte van de L-vormige bouw zijn. Zie de toelichting bij het lemma "L-vormige hoeve" (1.2.2). Vergelijk ook kaart 4 en afbeelding 4. [N 4A, 2d]
I-6
|
19504 |
dweil |
opneemvod:
oepneemvod (P045p Meldert)
|
Hoe heet de doek uit grof linnen waarmee vocht van de vloer wordt opgenomen ? [ZND 48 (1954)]
III-2-1
|
19260 |
dwingen |
dwingen:
dwiŋə (P045p Meldert)
|
dwingen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
21313 |
eed |
eed:
ījt (P045p Meldert)
|
een eed [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
weer:
nə wieər in z`n haan (P045p Meldert)
|
Hij heeft eelt in zijn handen (verharding van de huid door het werken met de spade) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
sxeŋkə (P045p Meldert)
|
Schenken. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|