33323 |
langwerpige hoeve |
langhuis:
laŋkhø̜̄s (P045p Meldert)
|
Het boerderijtype waarbij het bouwwerk één geheel vormt; woonhuis, stallen en schuur zijn achter elkaar geplaatst onder één langwerpig dak. Navraag naar verschil in boerderijbenaming, wanneer de grote deeldeuren in de korte of achtergevel dan wel in de lange zijgevel zijn geplaatst, leverde slechts in drie plaatsen een positief antwoord op. Zie onder de typen gevelhuis en schuurhuis. Waar de opgave identiek is met de naam voor de boerderij in het algemeen (zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1), ook voor de fonetische documentatie van deze opgaven), is doorgaans aangegeven dat dit het enig voorkomende type is en derhalve geen specifieke naam heeft. De betreffende opgaven zijn wel bij de lemmata 1.2.1 - 1.2.6 opgenomen en staan telkens vooraan in het lemma. Bij het type langhuis is niet goed uit te maken of het om een woordgroep dan wel om een samenstelling gaat. Slechts een enkele keer is het woordaccent aangegeven; dan staat het op de eerste lettergreep. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 2. [N 4A, 1a en 2a]
I-6
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
strīǝp (P045p Meldert)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
18222 |
lap |
lap:
lap (P045p Meldert)
|
lap [ZND A1 (1940sq)]
III-1-3
|
17814 |
laten |
laten:
loətə (P045p Meldert, ...
P045p Meldert),
lōətə (P045p Meldert)
|
laten [ZND 25 (1937)], [ZND m], [ZND m]
III-1-2
|
33384 |
latierboom |
schutsel:
sxøtsǝl (P045p Meldert)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|
24990 |
lauw |
lauw:
onder a een bolletje
lauw (P045p Meldert)
|
lauw [ZND m]
III-4-4
|
30186 |
leemspecie |
mortel:
mǫtǝl (P045p Meldert)
|
Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.]
II-9
|
34067 |
lege eerste koe |
eerste vaars:
istǝ vɛ̄ǝs (P045p Meldert)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
17815 |
leggen |
leggen:
legə (P045p Meldert),
leͅgə (P045p Meldert)
|
leggen [ZND A1 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|
34147 |
leiden |
dekken:
dɛkǝ (P045p Meldert),
leiden:
lē̜n (P045p Meldert)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|