34121 |
koe met lange poten |
beenduivel:
bɛi̯ndȳvǝl (L383p Melick)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|
34123 |
koe met ver uitspringende hielen |
schijthak:
šīthak (L383p Melick)
|
[N 3A, 144b]
I-11
|
34044 |
koe met witte vlek of streep op het voorhoofd |
bles:
blɛs (L383p Melick),
kol:
kǫl (L383p Melick)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 135a; N 3A, 136a]
I-11
|
34213 |
koeherder |
zweitser:
šwɛi̯tzǝr (L383p Melick)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
pens:
pɛns (L383p Melick)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
20750 |
koekje |
knapkoek:
Syst. WBD Ruitvormig koekje.
knapkook (L383p Melick),
koekje:
Syst. WBD Soortnaam
keukskes (L383p Melick),
platsje:
Syst. WBD Soortnaam
pletskes (L383p Melick)
|
Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20741 |
koekje van overgeschoten deeg |
kreupelvot:
Syst. WBD
kreupelvo͂:te (L383p Melick)
|
Koekjes van onbepaalde vorm, van overgeschoten deeg gebakken voor kinderen (kreupelkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koetsj (L383p Melick)
|
een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19515 |
koffiepot |
koffiepot:
ko͂ffiepot (L383p Melick)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19592 |
koffiezeef, koffiefilter |
koffiezeefje:
ko͂ffiezeefke (L383p Melick)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|