23381 |
kroonluchter |
kroonlamp:
kroonlamp (L383p Melick)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
krǫp˲gāt (L383p Melick)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
21560 |
kruidenier |
winkelier:
winkeleer (L383p Melick)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroetwusj (L383p Melick),
kroetwösj (L383p Melick)
|
De bos kruiden die op 15 augustus gewijd werd, de kruidwis [krüdwis, kroetwusj]. [N 96C (1989)] || kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22701 |
kruidwis wijden |
kruidwiswijding:
kroetwusj wieing (L383p Melick)
|
De wijding van de kruiden op 15 augustus [der kroetwusj zeëne]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
20712 |
kruim |
kruim:
Syst. WBD
kroem (L383p Melick)
|
Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24038 |
kruinschering: kruin scheren |
kruin scheren:
kruunsjaire (L383p Melick)
|
De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24540 |
kruipende boterbloem |
boterbloem:
bôterbloom (L383p Melick)
|
Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
kryts (L383p Melick)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109]
I-11
|
23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
kruusefiks (L383p Melick),
kruis:
kruuts (L383p Melick),
(buitenshuis).
krŭŭ:ts (L383p Melick),
(in huis).
krūū.ts (L383p Melick)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|