21738 |
loteling |
loteling:
laoteling (L383p Melick)
|
iemand die voor militaire dienst geloot heeft [loteling, lotter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22400 |
loten |
loten:
lote (L383p Melick)
|
Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25247 |
loteren, los zitten |
los zitten:
los zitte (L383p Melick)
|
los zitten, gezegd van onderdelen [loteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21194 |
luchtballon |
luchtballon:
lôgballon (L383p Melick)
|
een ballon die kan opstijgen met een mand eronder om personen te vervoeren [ballon, luchtbal, luchtbol, luchtschip] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24998 |
luchtbel in water |
bel:
bel (L383p Melick)
|
de opborrelende lucht- of gasbel in een vloeistof [wal, wel, brobbel, bobbel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25217 |
luchtx |
lucht:
Opm.: kort.
loocht (L383p Melick)
|
lucht [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
21346 |
lui (lieden) |
lui:
luuj (L383p Melick)
|
lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
23217 |
luiden |
luiden:
loeie (L383p Melick)
|
Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden:
loeie (L383p Melick)
|
Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
26325 |
luikapje |
kapje:
kɛpkǝ (L383p Melick)
|
Luifel of apart houten kapje dat bij de standerdmolen bevestigd is boven dat gedeelte van de luias dat naar buiten steekt. Zie ook afb. 66. [N O, 25s; Sche 21]
II-3
|