34146 |
wild |
wild:
weltj (L383p Melick)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17]
I-11
|
24277 |
wilde eend |
eend:
aenj (L383p Melick),
verwilderde eend:
verwilderdje aenje (L383p Melick)
|
eend, wilde —
III-4-1
|
24278 |
wilde gans |
wilde gans:
(wilj) geis (L383p Melick)
|
gans, wilde —
III-4-1
|
34026 |
wilde koe |
wilde koe:
welj [koe] (L383p Melick)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
wilde roos:
wilj roos (L383p Melick)
|
Hondsroos (rosa canina). Tot 3 m hoge struik; de takken zijn overhangend, met grote, gekromde stekels; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig; de blaadjes zijn kaal en langwerpig, tevens gezaagd; de bloemen groeien afzonderlijk of enkele bijeen, ze zijn lang ge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21187 |
wimpel |
wimpel:
wimpel (L383p Melick)
|
een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17596 |
wimper |
vlim:
vlumme (L383p Melick)
|
wimper [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17708 |
wind |
scheet:
sjeet (L383p Melick)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25160 |
winderig weer |
ruw (weer):
roewe (L383p Melick),
winderig (weer):
winjerig wéér (L383p Melick)
|
winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] || winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25209 |
windhoos |
hooimannetje:
huijmenke (L383p Melick)
|
klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|