20216 |
broeder |
broeder:
broeder (L383p Melick)
|
Een lager lid van een kloosterorde die geen kerkelijke wijding bezit, broeder [bruur, broeder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23228 |
broeder-onderwijzer |
broeder:
broeder (L383p Melick)
|
Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24115 |
broederschap van de heilige kindsheid |
kindsheid:
kinsheid (L383p Melick)
|
De broederschap van kinderen die als doel had de heidense kinderen, vooral die in China, op te voeden, Broederschap der H. Kindsheid [Hèllige Kinsheid]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
kloek:
klūk (L383p Melick)
|
[N 19, 43b]
I-12
|
18744 |
broek |
achterboks:
axtǝrboks (L383p Melick)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
33985 |
broekkettingen |
achterhaamskettingen:
axtǝrhāmsketeŋǝ (L383p Melick)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
24913 |
broekland, moeras |
zomp:
zŏmp (L383p Melick)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
20335 |
broer |
broer:
broor (L383p Melick)
|
broer [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
22586 |
bromtol |
huildop:
Das Etymon (h)uuldop, das wir für Herkenbosch, Melick, Stevensweert (neben pompernel) und Halen belegen konnten, und das auf das (h)ulen: Brummen des Kreisels Bezug nimmt, hat nur örtlich diesen Inhalt. Auch slagdop (Moll neben zwiepdop), staldop Kreisel, den man stellt (Beerse neben staldjas, Arendonk), soppie, sop, soptol, jossop, jaogsop, deren sop irgendwie mit franz. sabot zusammenhängt (Dorst, Oosterhout, Waspik, Made, Hooge Zwaluwe, Breda), jaagdop (Koninksheim, Heers) sind nur örtlich belegt.
(h)uuldop (L383p Melick)
|
Kreisel (Peitschkreisel).
III-3-2
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brø̄stex (L383p Melick)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|