33027 |
maaien met de zicht |
afslaan:
āfšlǭn (Q034p Merkelbeek),
zichten:
zextǝ(n) (Q034p Merkelbeek)
|
Algemene benamingen voor de handeling van het maaien van het graan met de zicht. Vergelijk ook het lemma ''graan maaien met de zeis'' (4.4.1). De opgaven voor vraag N 15, 16f "slaan met de zicht" zijn grotendeels identiek met die voor de vragen "maaien", of "inkappen". Alleen werkelijke slaan-opgaven zijn ondergebracht in een apart lemma: ''slaan met de zicht'' (4.2.2). Wanneer het woordtype maaien is opgegeven in het zicht-gebied van kaart 19, dan moet dat geïnterpreteerd worden als "maaien in het algemeen"; de specifieke betekenis van maaien is immers "maaien met de zeis"; zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) in aflevering I.3, waar alle maaien-opgaven zijn gedocumenteerd. Zie voor de toelichting bij kaart 19 de algemene inleiding bij deze paragraaf. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [maaien] zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3.' [N 15, 16a; JG 1a, 1b; A 3, 38 en 40d; A 4, 28; A 23, 16; L 4, 38; L 20, 28; L 39, 41; L 48, 34.1; Lu 1, 16; Lu 2, 34.2; R 3, 65; div.; monogr.; add. uit N 15, 16f; L 40, 8]
I-4
|
20593 |
maaltijd in de voormiddag |
tienurenskoffie, de -:
De mijnwerkers niet
tēən ūərəskofi (Q034p Merkelbeek),
tweede caf, de -:
tweede kaffee (Q034p Merkelbeek)
|
koffie om 10 uur || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 10 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
25249 |
maat, algemeen |
maat:
maot (Q034p Merkelbeek)
|
de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24879 |
madeliefje |
meizoetje:
męi̯zø̜̄tjǝ (Q034p Merkelbeek),
eigenaardig is, dat de dubbelbloemige gekweekte deze naam draagt.
meizäödje (Q034p Merkelbeek),
weidebloemetje:
-
weieblömke (Q034p Merkelbeek),
Veldeke madeliefje (voor opgave, zie vragenlijst N92 voor Q 111)
weieblumke (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek),
weiebloempje:
węi̯ǝblø̜mkǝ (Q034p Merkelbeek)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [DC 17 (1949)], [N 92 (1982)] || madeliefje, gecultiveerd [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
17554 |
mager |
schraal:
sjraal (Q034p Merkelbeek)
|
mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17555 |
mager worden |
afvallen:
aafvalle (Q034p Merkelbeek)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19110 |
maken |
maken:
make (Q034p Merkelbeek)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
smeug:
sjmeuig (Q034p Merkelbeek)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
24203 |
man, mannelijke zangvogel |
mannetje:
menke (Q034p Merkelbeek)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20154 |
man, manspersoon |
man:
de vrouw gebruikt meestal het woord minsj
manə (Q034p Merkelbeek)
|
man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|