33171 |
poten |
poten:
pǭtǝ (Q034p Merkelbeek)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
21521 |
potlood |
potlood:
potloët (Q034p Merkelbeek)
|
een met hout omgeven staafje grafiet om mee te schrijven of te tekenen [potlood, crayon] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18833 |
potsachtig |
kwatskop:
kwatsjkop (Q034p Merkelbeek),
onnozel:
oennuzel (Q034p Merkelbeek)
|
lachwekkend, met minder fijnzinnige humor [grollig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21524 |
potter? |
oppotter:
oppotter (Q034p Merkelbeek)
|
een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21834 |
praatje |
<omschr.> uit de duim zuigen:
oet den doem gezaoge (Q034p Merkelbeek),
vertelseltje:
vertelselke (Q034p Merkelbeek)
|
een waarschijnlijk onwaar bericht [praatje, praat, spraak, mare] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19320 |
pralerij |
kale schijt:
kale sjiet (Q034p Merkelbeek)
|
een vertoon van grootheid [kasgenade, geneuk, paret] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22687 |
prent(je) |
plaat(je):
plɛ̄tjə (Q034p Merkelbeek)
|
Een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21206 |
prentbriefkaart |
aanzichtkaart:
ansichtkaart (Q034p Merkelbeek)
|
een briefkaart waarop aan een zijde een afbeelding is afgedrukt [prentbriefkaart, zichtkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19333 |
pret, schik |
opluchting:
opluchting (Q034p Merkelbeek),
plezier:
plezeer (Q034p Merkelbeek),
spa (du.):
sjpas (Q034p Merkelbeek)
|
een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19334 |
pretmaker |
grapjas:
grapjas (Q034p Merkelbeek)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|