33342 |
schaapherder |
scheper:
šēpǝr (Q034p Merkelbeek)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]
I-6
|
25068 |
schaars |
raar:
raar (Q034p Merkelbeek),
schriel:
sjríel (Q034p Merkelbeek)
|
op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)] || schaars [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
22314 |
schaats |
schaats:
[sjriksjoun] slijt en wordt alleen nog door de alleroudste mensen gebruikt. Nu: sjaatse.
sjaatse (Q034p Merkelbeek),
schrikschoen:
Dit woord slijt en wordt alleen nog door de alleroudste mensen gebruikt. Nu: sjaatse.
sjriksjoun (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
sjaatse (Q034p Merkelbeek),
sjāātse (Q034p Merkelbeek)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
de sjeim (Q034p Merkelbeek),
scheem (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
pauzeren:
pauzere (Q034p Merkelbeek),
schaften:
sjafte (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-3-1
|
22644 |
schaken |
schaken:
sjake (Q034p Merkelbeek)
|
Het kansspel dat gespeeld wordt op een dubbel bord met puntige figuren, met schijven en dobbelstenen; triktrak [bakspel, bak, triktrakken, tiktakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
šǭps[stal] (Q034p Merkelbeek)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
21432 |
schatten |
schatten:
sjatte (Q034p Merkelbeek)
|
het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17800 |
schede |
kut:
kut (Q034p Merkelbeek),
prut:
prut (Q034p Merkelbeek),
schee:
sjeij (Q034p Merkelbeek),
vagina:
vagina (Q034p Merkelbeek)
|
Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|