e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaapherder scheper: šēpǝr (Merkelbeek) [A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.] I-6
schaars raar: raar (Merkelbeek), schriel: sjríel (Merkelbeek) op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)] || schaars [DC 16 (1948)] III-4-4
schaats schaats: [sjriksjoun] slijt en wordt alleen nog door de alleroudste mensen gebruikt. Nu: sjaatse.  sjaatse (Merkelbeek), schrikschoen: Dit woord slijt en wordt alleen nog door de alleroudste mensen gebruikt. Nu: sjaatse.  sjriksjoun (Merkelbeek) Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)] III-3-2
schaatsen schaatsen: sjaatse (Merkelbeek), sjāātse (Merkelbeek) Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schaduw, lommer scheem: de sjeim (Merkelbeek), scheem (Merkelbeek, ... ) (de) schaduw [DC 23 (1953)] || (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] III-4-4
schaften pauzeren: pauzere (Merkelbeek), schaften: sjafte (Merkelbeek, ... ) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] III-3-1
schaken schaken: sjake (Merkelbeek) Het kansspel dat gespeeld wordt op een dubbel bord met puntige figuren, met schijven en dobbelstenen; triktrak [bakspel, bak, triktrakken, tiktakken]. [N 88 (1982)] III-3-2
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šǭps[stal] (Merkelbeek) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
schatten schatten: sjatte (Merkelbeek) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1
schede kut: kut (Merkelbeek), prut: prut (Merkelbeek), schee: sjeij (Merkelbeek), vagina: vagina (Merkelbeek) Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] III-1-1