22449 |
schrikkeldag |
schrikkeldag:
sjrikkeldaag (Q034p Merkelbeek)
|
29 februari (in een schrikkeljaar). [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
sjrikke (Q034p Merkelbeek)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
sjrobbe (Q034p Merkelbeek)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20489 |
schrokken |
schrokken:
sjròkke (Q034p Merkelbeek),
sjrókke (Q034p Merkelbeek)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18844 |
schuchter |
schuchter:
sjuchter (Q034p Merkelbeek)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33586 |
schudden van vruchten |
schudden:
eigen spellingsysteem
sjödde (Q034p Merkelbeek)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
I-7
|
19565 |
schuier |
borstel:
beusjtel (Q034p Merkelbeek)
|
stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
24992 |
schuimen |
schuimen:
sjoeme (Q034p Merkelbeek)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
sjöldig (Q034p Merkelbeek)
|
schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18102 |
schurft |
krets:
krets (Q034p Merkelbeek)
|
huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)]
III-1-2
|