e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
taaien; scholletjespringen scholletje springen: sjøͅlkə sjpreͅŋə (Merkelbeek) IJs stuk maken door er steeds overheen te lopen [taaien]. [N 88 (1982)] III-3-2
taal spraak: sjproak (Merkelbeek), taal: taal (Merkelbeek) taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)] III-3-1
tabakspruim pruimpje: prumke (Merkelbeek), sjiekje: sjikske (Merkelbeek) pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)] III-2-3
tabakssap dras: dras (Merkelbeek) Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)] III-2-3
tafel dis: vroeger  dø&#x0304š (Merkelbeek), tafel: thans  tōͅfəl (Merkelbeek) tafel III-2-1
tafelpoot stumpel: štømpəl (Merkelbeek) tafelpoot [DC 49 (1974)] III-2-1
tak (alg.) douw: dauw (Merkelbeek) dikke tak [DC 25 (1954)] III-4-3
tak van een geslacht familie: familie (Merkelbeek) de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] III-2-2
takken (coll.) kroon: eigen spellingsysteem  kroën (Merkelbeek) Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] III-4-3
takken krijgen uitlopen: eigen spellingsysteem  oetlope (Merkelbeek), uitschieten: eigen spellingsysteem  oetsjete (Merkelbeek) Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)] III-4-3