24719 |
boveneinde van de stam |
kruin:
eigen spellingsysteem
kroën (Q034p Merkelbeek),
top:
eigen spellingsysteem
tup (Q034p Merkelbeek)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bòvelup (Q034p Merkelbeek),
bovenste lip:
bövöštə lŭp (Q034p Merkelbeek)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20140 |
box |
looprek:
looprĕk (Q034p Merkelbeek)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braotwôêsj (Q034p Merkelbeek)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek),
⁄t kindj is braaf (Q034p Merkelbeek)
|
braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24474 |
braamstruik |
bramelen:
eigen spellingsysteem
braomele (Q034p Merkelbeek)
|
De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brandjblaor (Q034p Merkelbeek)
|
Een brandblaar. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|
20562 |
brandewijn |
schnaps (du.):
sjnaps (Q034p Merkelbeek)
|
brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21468 |
brandslang |
slang:
sjlang (Q034p Merkelbeek)
|
de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21840 |
brassen |
bambocheren (<fr.):
bombagére (Q034p Merkelbeek)
|
woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|