id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24877 | herik | zemp: zęmp (Merkelbeek), tekening klopt niet zemp (Merkelbeek), Veldeke herik (voor opgave, zie vragenlijst N92 voor Q 111) zemp (Merkelbeek) | herik [N 92 (1982)] || herik (Sinapis arvensis) [DC 17 (1949)] || Sinapis arvensis L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en in open bermen met goudgele bijeenstaande bloempjes en zaden in de vorm van zeer dunne opstaande boontjes. Het bloeit van mei tot september. De lengte varieert van 30 tot 80 cm. Het is ook bekend onder de oude naam krodde of wilde mosterd. Dit onkruid wordt vaak verward met knopherik (Raphanus raphanistrum L.), waar het sterk op lijkt. Knopherik komt meer voor op zandige akkers en bermen, terwijl de zaden groter zijn evenals de bloempjes, waarvan de kleur kan variëren van wit tot donkergeel en paars. Het bloeit van juli tot augustus en wordt 20 tot 60 cm hoog. Bij de opgaven wordt door een aantal informanten op dit verschil gewezen. Melm is droge akkergrond. Zie Goossens 1964; 1970 en 1988, 95-108. [N C, 2; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 17, 12; A 43, 12; monogr.] I-5, III-4-3 |
34145 | herkauwen | nirken: nerkǝ (Merkelbeek) | Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.] I-11 |
24458 | hermelijn | hermelijn: hĕrməlīn (Merkelbeek) | hermelijn [DC 07 (1939)] III-4-2 |
21713 | herstemmen | balloteren (<fr.): (in besloten kring). ballottere (Merkelbeek) | opnieuw stemmen als er bij de eerste stemming geen beslissing valt [balloteren] [N 90 (1982)] III-3-1 |
17645 | heup | heup: hĕŭp (Merkelbeek), hèùp (Merkelbeek) | heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1 |
18087 | heupjicht | ischias: ischīas (Merkelbeek) | Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)] III-1-2 |
24912 | heuvel, kleine hoogte | heuvel: huevel (Merkelbeek), hoogte: uuegte (Merkelbeek) | heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)] III-4-4 |
17776 | hiel | vers: vä:š (Merkelbeek), vèèsj (Merkelbeek) | hak (hiel) [DC 01 (1931)] III-1-1 |
20329 | hij aardt naar zijn vader | hij aardt naar zijn vader: hae aardt nao zie vader (Merkelbeek), hêê áárt noa zie vaader (Merkelbeek) | naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2 |
18012 | hijgen | snakken: sjnakke (Merkelbeek) | Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] III-1-2 |