21461 |
kibbelen |
kankeren:
kankere (Q034p Merkelbeek)
|
het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24513 |
kiem |
kiem:
eigen spellingsysteem
kiem (Q034p Merkelbeek),
scheut:
eigen spellingsysteem
sjuët (Q034p Merkelbeek)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24496 |
kiemen |
uitschieten:
eigen spellingsysteem
oetsjete (Q034p Merkelbeek)
|
Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22399 |
kien! |
kien:
kien (Q034p Merkelbeek)
|
Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kiene (Q034p Merkelbeek)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
baktand:
baktandj (Q034p Merkelbeek)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
kauwen:
kuuje (Q034p Merkelbeek)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
beuzelaar:
buzeleer (Q034p Merkelbeek)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
kuttele (Q034p Merkelbeek),
kijeren:
Vlgs. WNT is kijeren een wd. vr. kinderen.
keijere (Q034p Merkelbeek),
kriebelen:
kriebele (Q034p Merkelbeek)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21828 |
kieuwen (wbd) |
roepen:
rope (Q034p Merkelbeek)
|
uit de verte roepen [kieuwen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|