e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

Gevonden: 2235
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kneu heivink: heivink (Merkelbeek) Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)] III-4-1
knibbelen knibbelspel: knibbelsjpiel (Merkelbeek) Het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knie knie: knei (Merkelbeek), knijj (Merkelbeek) knie [DC 01 (1931)] III-1-1
knieholte hees: hees (Merkelbeek) knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1
kniezen zich opvreten: zich opvrète (Merkelbeek) een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)] III-1-4
knijpen knijpen: kniepe (Merkelbeek), knīepe (Merkelbeek), pitsen: pitsje (Merkelbeek) Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] III-1-2
knikkerkuiltje kuiltje: kulke (Merkelbeek) Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] III-3-2
knipogen knipoogje (zn.): knipeugske (Merkelbeek) Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)] III-1-1
knoest aas: eigen spellingsysteem  aost (Merkelbeek), keer: eigen spellingsysteem  kèèr (Merkelbeek), knoest: eigen spellingsysteem  knoes (Merkelbeek) Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] III-4-3
knokkelkuiltjes kuiltjes: kulkes (Merkelbeek), kuëlkes (Merkelbeek) De deukjes op de gewrichten tussen hand en vinger, die men ziet op de handjes van dikke babys, maar ook wel bij dikke kinderen en mensen? [DC 21 (1952)] || deukjes, De ~ op de gewrichten tussen de hand en vinger. [N 84 (1981)] III-1-1